In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had op 15 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een kennisgeving van de minister over de voortduring van de maatregel en een voortgangsrapportage. De minister heeft de maatregel op 7 juli 2025 opgeheven, waarna de rechtbank op 11 juli 2025 het beroep van eiser heeft behandeld. Eiser stelde dat de minister niet voortvarend genoeg had gehandeld met betrekking tot zijn uitzetting en vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet.