ECLI:NL:RBDHA:2023:5996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die stelt geboren te zijn op [geboortedatum], heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Hij betoogt dat de maatregel onrechtmatig is, omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag ligt. Het terugkeerbesluit van 12 november 2019 vermeldt geen land waarnaar hij moet terugkeren, wat volgens eiser betekent dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld.

De rechtbank oordeelt echter dat de Terugkeerrichtlijn in deze fase van de procedure niet van toepassing is, omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland op basis van zijn verzoek om internationale bescherming. De rechtbank stelt vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiser af en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een geldig terugkeerbesluit en de voorwaarden waaronder een maatregel van bewaring kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring ambtshalve getoetst en concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben
2. Eiser voert allereerst aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag ligt. Het terugkeerbesluit van 12 november 2019 vermeldt namelijk geen land waarnaar eiser moet terugkeren. Dit volgt ook niet ondubbelzinnig uit de motivering van dat besluit. Nu er geen sprake is van een geldig terugkeerbesluit, mocht eiser niet in bewaring worden gesteld.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit artikel 9, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [1] volgt dat een verzoeker in de zin van deze richtlijn in de lidstaat mag blijven totdat een beslissing in eerste aanleg is genomen. Hij kan niet worden geacht illegaal op het grondgebied van een lidstaat te verblijven in de zin van de Terugkeerrichtlijn [2] , die betrekking heeft op de verwijdering van een vreemdeling van het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. De Terugkeerrichtlijn is in deze fase van de procedure dan ook niet van toepassing. [3] Aan eiser is een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, van de Vw opgelegd. Eiser heeft op 3 april 2023 een verzoek om internationale bescherming ingediend. Dit betekent dat hij een verzoeker is in de zin van de Procedurerichtlijn en dat hij op grond daarvan rechtmatig verblijf heeft in Nederland. [4] Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de Terugkeerrichtlijn niet op eiser van toepassing is en dat een terugkeerbesluit in zijn geval niet noodzakelijk is. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Als zware gronden [5] vermeldt de maatregel dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [6] vermeldt de maatregel dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. . Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
6. Verder voert eiser aan dat verweerder niet in overeenstemming met de derde zin
van artikel 5.3 van het Vb heeft gehandeld. Uit dit artikel volgt dat met het
uitreiken van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling, in een taal die hij begrijpt,
moet worden uitgelegd wat de redenen van de maatregel van bewaring zijn en dat hij tegen
de maatregel, met behulp van kosteloze rechtsbijstand, beroep kan instellen. Nu verweerder
hieraan niet heeft voldaan, is volgens eiser sprake van schending van artikel 5.3 van het Vb. Nu het gaat om de schending van een algemeen verbindend voorschrift, moet de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen
genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de
uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is
gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen
de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis
rechtsbijstand. Derhalve is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend. De advocaat heeft de maatregel van bewaring op enig moment ontvangen en heeft daartegen vervolgens namens eiser beroep ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, die overigens door eiser niet zijn bestreden, en de daarbij gegeven motivering volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [7] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de
proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 4 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7120.
4.Op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.