In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft het beroep ingesteld omdat hij meent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is opgelegd op 22 september 2023 en dat de staatssecretaris deze op 22 december 2023 heeft opgeheven. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat de beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op de geldigheid van het terugkeerbesluit niet slagen, aangezien de maatregel van bewaring niet gericht is op terugkeer.
Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraken te herzien. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 21 november 2023. De rechtbank ziet geen nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van de eerdere uitspraken rechtvaardigen. De overige beroepsgronden van eiser zijn niet nieuw en de rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraken.
De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.