ECLI:NL:RBDHA:2024:227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft het beroep ingesteld omdat hij meent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is opgelegd op 22 september 2023 en dat de staatssecretaris deze op 22 december 2023 heeft opgeheven. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat de beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op de geldigheid van het terugkeerbesluit niet slagen, aangezien de maatregel van bewaring niet gericht is op terugkeer.

Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraken te herzien. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 21 november 2023. De rechtbank ziet geen nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van de eerdere uitspraken rechtvaardigen. De overige beroepsgronden van eiser zijn niet nieuw en de rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraken.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 22 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 28 november 2023. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft op 22 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4.1.
Uit de uitspraak van 28 november 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 november 2023) rechtmatig is.
Komt de vraag over de geldigheid van het terugkeerbesluit aan de orde bij een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000?
5. Eiser voert aan dat er geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag ligt. Door de Marokkaanse autoriteiten is op 22 september 2023 vastgesteld dat eisers naam [naam] is via een laissez-passer afgifte. Op 22 december 2023 heeft de staatssecretaris pas het aanvullend terugkeerbesluit genomen waarin de personalia van eiser is aangepast. Omdat eiser vanaf 22 september 2023 in bewaring is gehouden op de naam van [naam] , stelt eiser dat de bewaring vanaf 22 september 2023 gebaseerd is op een onrechtmatig Terugkeerbesluit zodat de bewaring vanaf deze datum onrechtmatig is en in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
5.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000 niet is gericht op terugkeer. [3] Een terugkeerbesluit is niet vereist voor een dergelijke maatregel. De geldigheid van het terugkeerbesluit is dan ook niet van belang voor de rechtmatigheid van de onderhavige maatregel van bewaring. De beroepsgronden die zien op de terugkeer slagen niet.
Bestaat er aanleiding om de eerdere uitspraken van eiser te herzien?
6. Eiser verzoekt aan de rechtbank om haar eerdere uitspraken in de periode van 22 september 2023 tot en met 28 november 2023 te herzien vanwege de nieuwe feiten en omstandigheden. Gelet op het aanvullend terugkeerbesluit van 22 december 2023 heeft de staatssecretaris namelijk erkend dat het eerdere terugkeerbesluit niet voldeed aan de gestelde vereisten van artikel 3 en artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn in samenhang met het FMS-arrest van het Europese Hof van 24 februari 2021. [4]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de eerdere uitspraken van deze rechtbank van eiser te herzien. De rechtbank ziet namelijk geen nieuwe feiten en omstandigheden in de situatie van eiser die moeten leiden tot een eventuele herziening. Zoals hiervoor onder 5.1 vermeld is de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000 niet gericht op terugkeer, waardoor de geldigheid van het terugkeerbesluit niet in deze procedure aan de orde kan komen. Het staat eiser vrij om de beroepsgrond over het aanvullend terugkeerbesluit aan de orde te laten komen in een andere procedure waar de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is. Het betoog van eiser over artikel 3 en artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn in samenhang met het FMS-arrest van het Europese Hof van 24 februari 2021 treft daarom geen doel in deze procedure. Daarbij heeft de staatssecretaris op zitting terecht naar voren gebracht dat eisers nationaliteit en identiteit al zijn meegenomen in de maatregel van bewaring van 22 september 2023.
De overige beroepsgronden
7. De rechtbank stelt voorop dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn aangevoerd en deze de rechtbank ook niet ambtshalve zijn gebleken. De nu overige aangevoerde gronden wijken ook niet af van de gronden die zijn aangevoerd in het vervolgberoep dat tot de uitspraak van 28 november 2023 heeft geleid. De rechtbank ziet geen aanleiding nu anders te oordelen,

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16577.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 november 2023, zaaknummer: NL23.35538 (niet gepubliceerd).
3.Zie ABRvS 22 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1946.
4.ECLI:EU:C:2021:127.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.