ECLI:NL:RBDHA:2024:15973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 1 oktober 2024, werd het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring behandeld. De minister van Asiel en Migratie had op 3 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank had de maatregel al eerder getoetst op 30 juli 2024 en oordeelde dat deze tot dat moment rechtmatig was. De rechtbank beoordeelde nu of de maatregel sinds 23 juli 2024 nog steeds rechtmatig was.

Eiser betoogde dat de minister een lichter middel had moeten toepassen, zoals een meldplicht, en dat hij onterecht in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat er geen veranderde omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. Eiser beschikte niet over een geldig reisdocument, wat een vertrek met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) onmogelijk maakte. Daarnaast stelde de rechtbank vast dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de asielprocedure van eiser, die op 9 augustus 2024 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet gericht was op terugkeer naar het land van herkomst, maar op het afwachten van de beroepsprocedure.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Emaus, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 3 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraak van 30 juli 2024. [2]
Eiser heeft op 16 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 20 september 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Op 24 september 2024 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en de minister verzocht het afwijzende besluit van 9 augustus 2024 op eisers asielaanvraag (het besluit op de asielaanvraag) over te leggen. De minister heeft het besluit op de asielaanvraag op
25 september 2024 overgelegd. De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten op 27 september 2024 en opnieuw bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 23 juli 2024) rechtmatig is.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser betoogt dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de minister in deze zaak niet kiest voor een lichter en minder ingrijpend middel. Volgens eiser is een meldplicht in zijn geval een beschikbaar en doeltreffend alternatief. Hij heeft namelijk eerder aangegeven met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) te willen vertrekken. Eiser wil zijn asielprocedure in een AZC afwachten.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat – zoals zij eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 30 juli 2024 [4] – een toepassing van een lichter middel in het geval van eiser niet toereikend is. Het is de rechtbank niet gebleken van veranderde omstandigheden waardoor zij hier nu anders over zou moeten oordelen. Voor een vertrek met IOM moet eiser in het bezit zijn van of in bezit komen van een geldig reisdocument. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser niet in bezit is van een geldig reisdocument. Daarbij komt dat uit de uitspraak van 30 juli 2024 [5] volgt dat eiser zijn geldig reisdocument is verloren en hierna geen activiteiten heeft verricht om via de consulaire/diplomatieke vertegenwoordiging alsnog de juiste documenten te verkrijgen. Hierdoor is het voor eiser – op korte termijn – niet mogelijk om met behulp van IOM te vertrekken.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat eiser al ruim drie maanden in bewaring verblijft. De maatregel van bewaring dient slechts te worden opgelegd met het oog op uitzetting. Uit artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de bewaring zo kort mogelijk is en niet langer duurt dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de uitzetting.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De minister is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [6]
4.2.
De rechtbank overweegt dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt. De minister heeft eisers asielaanvraag van 2 juli 2024 op
9 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. [7] Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn aanvraag een beroepsprocedure gestart. Eiser mag de beoordeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening hangende zijn beroepsprocedure, in Nederland afwachten. De bewaring is dus – anders dan dat eiser met zijn beroep op artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn betoogt – niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst zodat het zicht op uitzetting – en het voortvarend handelen hieraan – geen voorwaarde is voor deze maatregel. [8]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 30 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12270.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 30 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12270, r.o. 3.1.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 30 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12270, r.o. 2.1.1.
6.ABRvS, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.
7.De minister heeft daarbij de vreemdelingenbewaring met ten hoogste drie maanden verlengd.
8.ABRvS 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552, recent bevestigd bij uitspraak van 22 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1946.
9.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.