Uitspraak
Datum uitspraak: 14 september 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
Raad van State
In deze zaak hebben appellanten, allen van Afghaanse nationaliteit, een verzoek ingediend bij de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken om hen te evacueren uit Afghanistan na de machtsovername door de Taliban op 15 augustus 2021. De Tweede Kamer heeft op 18 augustus 2021 een motie aangenomen, bekend als de motie Belhaj, waarin de regering werd verzocht om bepaalde groepen personen uit Afghanistan te evacueren en hen als risicogroep aan te merken voor asielaanvragen in Nederland. De rechtbank Den Haag heeft de beroepen van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit en een brief van 13 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Appellanten zijn het niet eens met deze uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de brief van 13 december 2021 een besluit is en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de projectdirecteur van het Ministerie van Defensie niet bevoegd was om het besluit te nemen en dat de minister van Buitenlandse Zaken de bevoegde autoriteit is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de minister van Buitenlandse Zaken is opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van appellanten. De Afdeling heeft ook bepaald dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de Nederlandse overheid ten aanzien van personen die in Afghanistan hebben gewerkt voor de Nederlandse missie en de noodzaak van rechtsbescherming in dergelijke situaties. De Afdeling heeft de proceskosten voor appellanten toegewezen aan de minister van Buitenlandse Zaken.