Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 16 november 2022, waarmee het Gezin in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2022 en waarin het Gezin een aantal bezwaren (grieven) tegen het vonnis heeft aangevoerd;
- de memorie van antwoord van de Staat.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
- wanprestatie en schending van gerechtvaardigd vertrouwen, omdat de Staat zich niet houdt aan zijn toezegging en mededelingen (in het bijzonder in de e-mail van 14 februari 2022),
- onrechtmatig handelen, omdat de Staat het Gezin niet plaatst op de evacuatielijst terwijl het Gezin wel aanzienlijk risico loopt om aan mensenrechtenschendingen te worden blootgesteld, aan de criteria van de motie Belhaj voldoet en onder de reikwijdte van de Kamerbrief valt.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijk in dit civiele kort geding
niette faciliteren, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Toen bleek dus dat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. Een kort geding bij de civiele rechter is dan in beginsel niet mogelijk.
voordatde ABRvS oordeelde dat de beslissing een besluit is waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. In de periode tussen de e-mail van 14 maart 2022 en de uitspraak van de ABRvS mocht (de advocaat van) het Gezin er nog redelijkerwijs van uitgaan dat het Gezin tegen de afwijzing van hun zaak alleen kon opkomen bij de civiele rechter en
nietbij de bestuursrechter, omdat er geen appellabel besluit was. In die periode verstreek de wettelijke termijn voor indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift bij bestuursrechter.
request’ (verzoek) en ‘
case’ of ‘
casenumber’ (zaak, zaaksnummer) van [appellant 1] en dat de opgevraagde informatie nodig is ‘
to further your request’ (om verder te gaan met uw verzoek).
in order to further process your application (and your family as registered)”. Ook deze e-mail gaat dus over het verder verwerken van de aanvraag van [appellant 1]. Zij bevat geen evacuatiebesluit of mededeling dat de Staat daadwerkelijk overgaat tot evacuatie of overbrenging van het Gezin. Evenmin staat er een oproep in om naar het vliegveld of een andere specifieke locatie te komen.
We are truly sorry if we caused certain expectations with our thorough investigation”, houdt geen erkenning van een eerdere toezegging in. De e-mail schrijver begrijpt kennelijk dat het nauwkeurige onderzoek (onterecht) hoopvolle verwachtingen teweeg kon brengen. Dat bevestigt geen gerechtvaardigde verwachtingen over een daadwerkelijke (beslissing tot) overbrenging door de Staat.
positievebeslissing (dus een beslissing om
weltot overbrenging over te gaan) het rechtsgevolg van een inspanningsverplichting om de overkomst naar Nederland te faciliteren in het leven roept (met dus aanspraak op die inspanning). Daaruit volgt dat ook een negatieve beslissing om niet tot overbrenging over te gaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan gelden (zie ook onder 6.1). Daar houdt de vergelijking echter op. Een negatieve beslissing, zoals het Gezin die kreeg, schept geen inspanningsverplichting om de overkomst naar Nederland te faciliteren.
- [appellant 1] (of een ander gezinslid) is of was niet in dienst van de Nederlandse overheid en hij verrichtte niet tenminste één jaar werkzaamheden voor Defensie of voor een Nederlandse functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan. [appellant 1] verrichtte werkzaamheden voor het bedrijf van zijn vader. Uit de stukken blijkt dat zijn vader met diens bedrijf als zelfstandig bouwbedrijf, de bouw van een gevangenis rond 2010 uitvoerde als opdrachtnemer van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De Staat had of heeft dus niet als werkgever van [appellant 1] een bijzondere verantwoordelijkheid en het Gezin valt niet onder de tweede bijzondere groep genoemd in de Kamerbrief.
- Voorts is niet gebleken dat [appellant 1] (of een ander gezinslid) na 1 januari 2018 een jaar lang voor een van de in de Kamerbrief bedoelde non-gouvernementele organisaties werkte. Het Gezin valt dus evenmin onder de eerste in de Kamerbrief genoemde bijzondere groep.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2022;
- veroordeelt het Gezin in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- voor het griffierecht en € 1.183,- voor het salaris van de advocaat (1 punt tarief II) en bepaalt dat het Gezin die proceskosten binnen veertien dagen na vandaag moet voldoen, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van die veertiendagentermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.