ECLI:NL:GHDHA:2023:646

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.319.092/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele rechtszaak over de overbrenging van een gezin uit Afghanistan naar Nederland en de ontvankelijkheid bij de civiele rechter ondanks bestuursrechtelijke besluiten

In deze zaak vordert een gezin, bestaande uit [appellant 1], zijn echtgenote en hun drie kinderen, dat de Staat der Nederlanden hen overbrengt naar Nederland vanuit Afghanistan. Het gezin beroept zich op een toezegging in e-mailcorrespondentie, de motie Belhaj en een brief van de regering aan de Tweede Kamer. De Staat heeft echter op 14 maart 2022 de overbrenging geweigerd, wat leidde tot een kort geding bij de voorzieningenrechter. Deze wees de vordering af, waarop het gezin in hoger beroep ging. Het hof verklaart het gezin ontvankelijk in het kort geding, ondanks dat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelt dat er geen toezegging aan het gezin is gedaan en dat zij niet onder de criteria van de motie Belhaj vallen. Het hof concludeert dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de aanvraag voor overbrenging af te wijzen. Het gezin wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.319.092/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/634937/ KG ZA 22/813
Arrest in kort geding van 4 april 2023
in de zaak van
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
[appellant 5],
wonend in Afghanistan,
appellanten,
hierna te noemen: “[appellant 1]” voor Fazal Hadi en “het Gezin” voor appellanten samen,
advocaat: mr. S. Oukil, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen
De Staat der Nederlanden (ministeries van Buitenlandse zaken, Justitie en Veiligheid en Defensie),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.M. van Asperen, kantoorhoudend in Den Haag.

1.De zaak in het kort

1.1
Het Gezin woont in Afghanistan. Het vordert dat de Staat hen overbrengt naar Nederland, omdat zij in Afghanistan gevaar lopen aangezien [appellant 1] (de vader) vicepresident is van het bedrijf dat rond 2010 in opdracht van de Nederlandse missie een gevangenis in Uruzgan bouwde. Het Gezin beroept zich op een toezegging in e-mailcorrespondentie, op de motie Belhaj en op een brief van de regering aan de Tweede Kamer. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft de Staat overbrenging geweigerd.
1.2
De voorzieningenrechter wees de vordering af. Het hof verklaart het Gezin ontvankelijk in dit civiele kort geding, ondanks dat een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. Het hof bekrachtigt het vonnis en verplicht de Staat dus niet tot overbrenging. Er is geen toezegging aan het Gezin gedaan en het Gezin valt ook niet onder de criteria van de motie Belhaj of onder de reikwijdte van de kamerbrief.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2022, waarmee het Gezin in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2022 en waarin het Gezin een aantal bezwaren (grieven) tegen het vonnis heeft aangevoerd;
  • de memorie van antwoord van de Staat.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Appellanten, [appellant 1], zijn echtgenote en hun drie kinderen, vormen samen het Gezin. Zij hebben de Afghaanse nationaliteit en zijn in Afghanistan.
3.2
Op 10 augustus 2021 verzocht [appellant 1] (per e-mail) aan de Staat om hem te helpen naar Nederland te gaan, omdat het Gezin in Afghanistan gevaar loopt als gevolg van de situatie in Afghanistan. Hij gaf bij zijn verzoek aan dat hij vicepresident is van het bedrijf (BSCC) dat tussen november 2009 en mei 2011 in opdracht van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken een gevangenis in Uruzgan bouwde, waarbij hij als contactpersoon was opgegeven, en dat zijn vader destijds president van dat bedrijf was en enkele jaren geleden is doodgeschoten.
3.3
Op 18 augustus 2021 nam de Tweede Kamer een motie aan (hierna: de motie Belhaj [1] ), waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze mensen aan te merken als risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Dit betrof medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs, e.a.), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechtenverdedigers, zogenoemde fixers van journalisten en journalisten.
3.4
Bij brief van 11 oktober 2021 [2] (hierna: de Kamerbrief) schreven de betrokken bewindspersonen aan de Tweede Kamer dat het kabinet zich actief blijft inspannen om de ruim 800 mensen van wie is vastgesteld dat zij daarvoor in aanmerking komen, uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Verder schreven zij dat het kabinet daarnaast een speciale voorziening wil treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren, namelijk voor
Afghaanse medewerkers (en hun kerngezin) van bepaalde nongouvernementele organisaties die sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor een ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie, en
Afghanen (en hun kerngezin) die de afgelopen twintig jaar ten minste een jaar structureel en substantieel en in een voor het publiek zichtbare functie hebben gewerkt voor Defensie of voor een functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan.
Ten slotte staat in de brief dat het kabinet een extra inspanning wil plegen voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers.
3.5
Nadat [appellant 1] zijn onder 3.2 genoemde verzoek had gedaan, e-mailde eerst het ‘Afghanistan Crisis Team’ en vervolgens het ‘Evacuation Team Interpreters Afghanistan’ (hierna: het tolkenteam) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met hem over zijn verzoek en over de op te sturen en opgestuurde informatie.
3.6
Op 14 februari 2022 mailde het tolkenteam aan [appellant 1]:
“In order to further process your application (and your family as registered) we would like to ask you to fill in one of the attached consent forms. When you sign and return this form, you acknowledge the following:
o You are aware that we will have to share your name and personal data and those of family members with the airlines. It is also possible that your details will be disclosed to the Taliban for access to the airport in Kabul.
(…)
Further details will follow in a next contact with you. Please pay attention to the instructions and information below:
Passports remain an essential travel necessity, try to get those.
o Keep your phone charged and with you so we can contact you
o Update us when your location changes
o Check your email frequently
o Use your case ID in your communication with us
o Please be aware of the fact that if you will reach The Netherlands, you will have to follow the asylum procedures including a quarantine period and housing in asylum centers”
[appellant 1] maakte hieruit op dat hij met zijn gezinsleden geselecteerd was voor evacuatie en hij mailde dit op 19 februari 2022 aan het tolkenteam.
3.7
Op 14 maart 2022 mailde het tolkenteam aan [appellant 1]:
“(…)
You have filed an application for transfer to the Netherlands (…)
We have thoroughly investigated your application.
Your case has been rejected
We hereby inform you that your case has been rejected. Your case does not meet the requirements of the Dutch regulations for transfer to the Netherlands as issued for the Netherlands Ministry of Defence. Much to our regret, this means that we cannot transfer you (and your family). We are truly sorry if we caused certain expectations with our thorough investigation (…)”
Dit betekent dat de Staat weigert om (zich in te spannen om) de overkomst van het Gezin naar Nederland te faciliteren.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Het Gezin heeft de Staat gedagvaard. Het vordert, naast een proceskostenveroordeling, om de Staat te veroordelen hen naar Nederland te evacueren of in elk geval (subsidiair) zich daartoe tot het uiterste in te spannen.
4.2
Het Gezin heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
  • wanprestatie en schending van gerechtvaardigd vertrouwen, omdat de Staat zich niet houdt aan zijn toezegging en mededelingen (in het bijzonder in de e-mail van 14 februari 2022),
  • onrechtmatig handelen, omdat de Staat het Gezin niet plaatst op de evacuatielijst terwijl het Gezin wel aanzienlijk risico loopt om aan mensenrechtenschendingen te worden blootgesteld, aan de criteria van de motie Belhaj voldoet en onder de reikwijdte van de Kamerbrief valt.
4.3
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Gezin ontvankelijk is in de vorderingen, heeft de vorderingen afgewezen en heeft het Gezin in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Het Gezin is in hoger beroep gekomen. Het heeft verschillende grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerd. Het maakt bezwaar tegen het oordeel dat er geen toezegging is gedaan in de e-mail correspondentie van de Staat met [appellant 1] (grief 1), dat het Gezin geen aanspraken kan ontlenen aan de motie Belhaj (grief 2) en dat [appellant 1] niet behoort tot een van de twee groepen zoals omschreven in de Kamerbrief (grief 3).
5.2
De Staat heeft de gemotiveerd verweer gevoerd.
5.3
Het hof zal (ambtshalve) ingaan op de ontvankelijkheid van deze zaak bij de civiele rechter en het zal de grieven beoordelen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Ontvankelijk in dit civiele kort geding

6.1
Het hof merkt op dat het Gezin opkomt tegen de beslissing van de Staat in de e-mail van 14 maart 2022 om hun aanvraag voor overbrenging naar Nederland af te wijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) oordeelde bij uitspraken van 14 september 2022, dat een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, genomen in het kader van een aan dat bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheidstoekennende publiekrechtelijke grondslag berust, in zeer bijzondere gevallen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt waartegen de weg naar de bestuursrechter openstaat, en dat zo’n bijzonder geval zich voordoet in geval van een beslissing om, in overeenstemming met de Kamerbrief, de overkomst van personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren. [3] Uit deze uitspraken volgt dat ook een beslissing om die overkomst
niette faciliteren, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Toen bleek dus dat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. Een kort geding bij de civiele rechter is dan in beginsel niet mogelijk.
6.2
Desalniettemin acht hof (net als de voorzieningenrechter) het Gezin ontvankelijk in deze civiele kortgedingprocedure. Dat is vanwege het volgende:
Bij de voorzieningenrechter heeft de Staat zich uitdrukkelijk gerefereerd aan het oordeel van de civiele voorzieningenrechter over de vraag of die het Gezin in haar vorderingen kan ontvangen. De Staat heeft in hoger beroep niet aangevoerd dat het Gezin niet-ontvankelijk bij de civiele rechter is en is ingegaan op de inhoud van de zaak.
Het besluit dateert van 14 maart 2022. Dat is een half jaar
voordatde ABRvS oordeelde dat de beslissing een besluit is waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. In de periode tussen de e-mail van 14 maart 2022 en de uitspraak van de ABRvS mocht (de advocaat van) het Gezin er nog redelijkerwijs van uitgaan dat het Gezin tegen de afwijzing van hun zaak alleen kon opkomen bij de civiele rechter en
nietbij de bestuursrechter, omdat er geen appellabel besluit was. In die periode verstreek de wettelijke termijn voor indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift bij bestuursrechter.
Begin september 2022 (dus enige weken vóór de uitspraken van de ABRvS) is de dagvaarding van het onderhavige civiele kort geding al aangekondigd en als een – inhoudelijk – concept toegestuurd aan (de advocaat van) de Staat. Die dagvaarding is vervolgens op 16 september 2022 uitgebracht, dus slechts twee dagen na de uitspraken van de ABRvS.
Er is inmiddels ook een uitspraak van de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023 tussen partijen. [4] Deze rechter vermeldt de afwijzing per e-mail van 14 maart 2022 als een besluit waartegen [appellant 1] beroep heeft ingesteld. Deze bestuursrechtelijke voorzieningenrechter wees het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af, omdat [appellant 1] zich al tot de burgerlijke rechter had gewend, die over dezelfde feiten en omstandigheden en voorwaarden een oordeel had uitgesproken. De burgerlijke rechter waarnaar de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter verwijst, is de voorzieningenrechter van het vonnis waartegen het Gezin dit hoger beroep heeft ingesteld en dat nu voorligt aan dit hof.
6.3
Gelet op deze omstandigheden zal het hof in dit civiele kort geding overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Geen opgewekt vertrouwen door toezegging (grief 1)
6.4
Het Gezin heeft aangevoerd dat het voor evacuatie of overbrenging naar Nederland door de Staat in aanmerking komt, omdat het bevoegde bestuursorgaan (toe te rekenen aan de Staat) dat in de correspondentie aan [appellant 1] heeft toegezegd. In de beslissing van 14 maart 2022 is de aanvraag voor evacuatie of overbrenging daarom onterecht afgewezen.
6.5
Dit betoog faalt. Net als de voorzieningenrechter, kan het hof geen toezegging vinden in de correspondentie waar het Gezin zich op beroept. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
6.6
[appellant 1] heeft zich op 10 augustus 2021 bij een contactpersoon bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangemeld voor evacuatie of overbrenging. Vanuit het ministerie is om nadere informatie is verzocht, welke informatie [appellant 1] vervolgens gaf. Daarna hoorde [appellant 1] dat de communicatie was overgenomen door het tolkenteam van het ministerie. In december 2021 ontving [appellant 1] (opnieuw) een email waarin hem om informatie werd gevraagd, die hij vervolgens (voor zover hij kon) gaf. In januari 2022 gebeurt dit weer. In deze e-mailberichten staat nergens dat de Staat [appellant 1] of zijn gezin zal helpen om naar Nederland te komen. In de berichten schrijft de Staat slechts over een ‘
request’ (verzoek) en ‘
case’ of ‘
casenumber’ (zaak, zaaksnummer) van [appellant 1] en dat de opgevraagde informatie nodig is ‘
to further your request’ (om verder te gaan met uw verzoek).
6.7
Ook de e-mail van 14 februari 2022 van de Staat begint uitdrukkelijk met de mededeling dat een bepaald formulier nodig is “
in order to further process your application (and your family as registered)”. Ook deze e-mail gaat dus over het verder verwerken van de aanvraag van [appellant 1]. Zij bevat geen evacuatiebesluit of mededeling dat de Staat daadwerkelijk overgaat tot evacuatie of overbrenging van het Gezin. Evenmin staat er een oproep in om naar het vliegveld of een andere specifieke locatie te komen.
6.8
Daarna volgt de e-mail van 14 maart 2022, waarin wel een beslissing staat over het verzoek om het Gezin naar Nederland over te brengen, maar die beslissing is negatief.
6.9
De opmerking in de e-mail van 14 maart 2022 inhoudend “
We are truly sorry if we caused certain expectations with our thorough investigation”, houdt geen erkenning van een eerdere toezegging in. De e-mail schrijver begrijpt kennelijk dat het nauwkeurige onderzoek (onterecht) hoopvolle verwachtingen teweeg kon brengen. Dat bevestigt geen gerechtvaardigde verwachtingen over een daadwerkelijke (beslissing tot) overbrenging door de Staat.
Geen aanspraak op grond van de motie Belhaj en de Kamerbrief (grieven 2 en 3)
6.1
Het Gezin betoogt dat zij er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat zij voor evacuatie en/of overbrenging naar Nederland door de Staat in aanmerking komen, omdat zij voldoen aan de criteria die genoemd zijn in de motie Belhaj (grief 2) en vallen onder de omschrijving van de in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 genoemde specifieke groepen (grief 3).
6.11
Dit betoog faalt reeds, omdat het Gezin aan de motie Belhaj en de Kamerbrief geen aanspraak op evacuatie of overbrenging kan ontlenen. [5] De motie Belhaj en de Kamerbrief zijn geschreven in het politieke verkeer tussen de Tweede Kamer en de regering en zijn niet gericht tot [appellant 1] of het Gezin. Voorzover deze kamerstukken toezeggingen inhouden, zijn dit toezeggingen aan de Tweede Kamer, niet aan [appellant 1] of het Gezin. Het Gezin kan daaraan geen rechten ontlenen, ook niet in die zin dat zo’n toezegging bij het Gezin het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat de Staat hen op een bepaalde wijze zal behandelen.
Verder oordeelt het hof voorshands als volgt.
6.12
Geen van de leden van het Gezin heeft de Nederlandse nationaliteit of is ingezetene van Nederland. Het Gezin bevindt zich niet op Nederlands grondgebied en Nederland heeft geen rechtsmacht over [appellant 1] of zijn gezinsleden. Daardoor zijn het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) niet van toepassing.
6.13
Anders dan het Gezin in de uitwerking van grief 2 aanvoert, heeft de ABRvS niet geoordeeld dat de motie Belhaj en de Kamerbrief zonder meer rechtsgevolgen in het leven roepen voor personen die buiten de rechtsmacht van Nederland vallen waardoor zij aanspraken aan die motie kunnen ontlenen. De ABRvS heeft geoordeeld dat een
positievebeslissing (dus een beslissing om
weltot overbrenging over te gaan) het rechtsgevolg van een inspanningsverplichting om de overkomst naar Nederland te faciliteren in het leven roept (met dus aanspraak op die inspanning). Daaruit volgt dat ook een negatieve beslissing om niet tot overbrenging over te gaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan gelden (zie ook onder 6.1). Daar houdt de vergelijking echter op. Een negatieve beslissing, zoals het Gezin die kreeg, schept geen inspanningsverplichting om de overkomst naar Nederland te faciliteren.
6.14
Het Gezin valt ook niet onder de motie Belhaj zoals die door de Staat wordt uitgevoerd. Die motie zag op medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs, e.a.), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechtenverdedigers en zogenoemde fixers van journalisten en journalisten. [appellant 1] behoort niet tot deze groep. Het Gezin is niet opgeroepen om naar het vliegveld in Kabul te komen. Van het Gezin was niet vastgesteld dat zij voor evacuatie door de Staat in aanmerking komen en zij zijn daarmee niet ‘op de evacuatielijst gezet’ (laat staan vóór 26 augustus 2021), althans dat blijkt nergens uit. Uit het feit dat het Gezin op 10 augustus 2021 om hulp vroeg en de Staat daarop reageerde, volgt niet dat de Staat het toen onder de motie bracht.
6.15
Evenmin valt het Gezin onder de reikwijdte van de Kamerbrief . Het Gezin (of [appellant 1] alleen) voldoet niet aan de omschrijving van de twee bijzondere groepen waarvoor het kabinet in die Kamerbrief een speciale voorziening trof om de overkomst naar Nederland te faciliteren, want:
  • [appellant 1] (of een ander gezinslid) is of was niet in dienst van de Nederlandse overheid en hij verrichtte niet tenminste één jaar werkzaamheden voor Defensie of voor een Nederlandse functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan. [appellant 1] verrichtte werkzaamheden voor het bedrijf van zijn vader. Uit de stukken blijkt dat zijn vader met diens bedrijf als zelfstandig bouwbedrijf, de bouw van een gevangenis rond 2010 uitvoerde als opdrachtnemer van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De Staat had of heeft dus niet als werkgever van [appellant 1] een bijzondere verantwoordelijkheid en het Gezin valt niet onder de tweede bijzondere groep genoemd in de Kamerbrief.
  • Voorts is niet gebleken dat [appellant 1] (of een ander gezinslid) na 1 januari 2018 een jaar lang voor een van de in de Kamerbrief bedoelde non-gouvernementele organisaties werkte. Het Gezin valt dus evenmin onder de eerste in de Kamerbrief genoemde bijzondere groep.
Conclusie en proceskosten
6.16
Het hof concludeert dat de grieven ongegrond zijn. Er is geen toezegging waarop het Gezin gerechtvaardigd kon vertrouwen dat de Staat het naar Nederland zou overbrengen, het Gezin voldoet niet aan de criteria van de motie Belhaj, het behoort niet tot een van de twee bijzondere groepen zoals omschreven in de Kamerbrief en er is geen (andere) grond voor een oordeel in dit kort geding dat de Staat onrechtmatig handelt met het besluit van 14 maart 2022 en de weigering om zich voor evacuatie of overbrenging van het Gezin naar Nederland in te spannen. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen.
6.17
Het Gezin moet de proceskosten betalen, omdat het in het ongelijk is gesteld. Het hof begroot die kosten aan de zijde van de Staat zoals hierna vermeld.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2022;
  • veroordeelt het Gezin in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- voor het griffierecht en € 1.183,- voor het salaris van de advocaat (1 punt tarief II) en bepaalt dat het Gezin die proceskosten binnen veertien dagen na vandaag moet voldoen, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van die veertiendagentermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, P. Glazener en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Motie van het lid Belhaj c.s., Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 27925, nr.788
2.Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 27925, nr. 860
3.Uitspraken van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592 en ECLI:NL:RVS:2022:2684
4.Rechtbank Den Haag, bestuursrecht, 17 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:642
5.Vgl. hof Den Haag 26 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1314 en ECLI:NL:GHDHA:2022:1315.