ECLI:NL:RBDHA:2023:11495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
23_1322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging uit Afghanistan op grond van de Tolkenregeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om te worden overgebracht vanuit Afghanistan naar Nederland. De minister heeft bij e-mail van 28 april 2022 het verzoek tot overbrenging van eisers afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2023 op het bezwaar van eisers heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. F.W. Verbaas, en de minister door mr. M. van Asperen.

Eisers, die uit Afghanistan komen, stellen dat de afwijzing van hun overbrenging een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt echter dat de Tolkenregeling, waar eisers zich op beroepen, geen wettelijke grondslag biedt voor de overbrenging. De minister heeft de aanvraag van eiser 1 afgewezen omdat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de bij het verzoek overgelegde stukken vervalst zijn. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en dat het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank wijst erop dat de Tolkenregeling niet kan worden vergeleken met de speciale voorziening die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 is getroffen voor bepaalde groepen Afghanen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtsgrond en dat de afwijzing van het verzoek om overbrenging niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser 1],

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],uit Afghanistan, eisers
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Defensie,

(gemachtigde: mr. M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om te worden overgebracht vanuit Afghanistan naar Nederland.
1.1
De minister heeft bij e-mail van 28 april 2022 het verzoek tot overbrenging van eisers afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2023 op het bezwaar van eisers heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder waren [eiser 3] en tolk A.J. Omarkhel aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. [eiser 1] stelt te hebben gewerkt als tolk voor het Provincial Reconstruction Team (PRT) in Uruzgan. De minister heeft de aanvraag om hem en zijn familieleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland afgewezen, omdat er ernstige redenen zouden bestaan om aan te nemen dat de bij het verzoek overgelegde stukken over zijn werkzaamheden vervalst zijn. Het bezwaar van eisers is door de minister kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens haar geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. [1] De minister heeft het verzoek van eisers tot overbrenging aangemerkt als een beroep op de Tolkenregeling, en die regeling bestaat uit een aantal werkafspraken tussen verschillende ministeries zodat het ontbreekt aan een publiekrechtelijke grondslag. Ten overvloede heeft de minister gesteld dat het door eisers aangeleverde bewijs van de werkzaamheden van [eiser 1] grote gelijkenissen vertoont met bijlagen van andere personen waardoor de echtheid van de aangeleverde documenten betwijfeld wordt. [eiser 1] komt ook niet voor in de database van het Ministerie van Defensie.
Wat vinden eisers in beroep?
2. Eisers kwalificeren de afwijzing om hen over te brengen wel als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen zij bestuursrechtelijk kunnen opkomen. Dit omdat de achterliggende reden waarom zij moeten worden overgebracht, de manier van overbrenging en de daaropvolgende asielprocedure identiek zijn aan die van personen waarvoor met de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief) een speciale voorziening is getroffen, [2] en de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat afwijzingen op overbrengingsverzoeken voor deze groep moeten worden beschouwd als besluiten in de zin de Awb. [3] Daarbij komt dat tolken ook worden genoemd in de Kamerbrief. Het onderscheid tussen tolken enerzijds en de ‘overige Afghanen’, met name medewerkers van EUPOL of Defensie anderzijds, is dan ook te willekeurig. Daarnaast was de minister van Defensie onbevoegd om het bestreden besluit te nemen, omdat de bevoegdheid hiervoor ligt bij de minister van Buitenlandse Zaken.
Het oordeel van de rechtbank
3. Van een besluit in de zin van het bestuursrecht is sprake als het gaat om een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een wettelijke grondslag.
De Tolkenregeling vormt geen wettelijke grondslag waaraan de minister de bevoegdheid om personen over te brengen kan ontlenen. [4] Toch kan in zeer bijzondere gevallen een beslissing van een bestuursorgaan, genomen in het kader van een aan dat bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheid toekennende publiekrechtelijke grondslag berust, als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. [5]
4. Eisers stellen dat zich hier zo’n zeer bijzonder geval voordoet, en doen dit onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 september 2022. [6] Daarin werd geoordeeld dat met de Kamerbrief de betrokken bestuursorganen de publieke taak aan zich hebben getrokken om zich in te spannen om de overkomst van de in die brief genoemde groepen personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren, en dat een beslissing om iemand al dan niet over te brengen in dit bijzondere geval daarom een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze overweging niet één-op-één van toepassing kan worden verklaard op beslissingen aan de hand van de Tolkenregeling [7] , omdat beide regelingen naar aard en karakter daarvoor te zeer van elkaar verschillen. Zo is de speciale voorziening concreet vastgelegd in één document (de Kamerbrief), dat is voortgekomen uit een met meerderheid aangenomen motie. De Tolkenregeling daarentegen is niet een specifieke regeling, maar bestaat uit meerdere documenten waarin (interne) werkafspraken uit 2014 zijn vastgelegd tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt er in de Kamerbrief een specifieke voorziening (overbrenging) getroffen voor twee duidelijk afgebakende groepen. De Tolkenregeling ziet op tolken en andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt, en overkoepelt in die zin een veel minder homogene en begrensde groep. Ook ziet de Tolkenregeling niet per definitie op overbrenging, maar op een veel breder pakket aan mogelijke (regionale) maatregelen ter bescherming van personen die zich hebben ingezet voor Nederland. Dat er vandaag de dag in praktijk geen andere voorziening zou kunnen worden gefaciliteerd dan overbrenging, maakt dat niet anders. Op basis van de Tolkenregeling wordt door de minister daarom per geval een individuele afweging gemaakt. Daarbij speelt de mate waarin iemand gevaar loopt ook een rol, wat nu juist expliciet buiten beschouwing wordt gelaten bij personen die een beroep doen op de speciale voorziening uit de Kamerbrief. Op grond van de Tolkenregeling komt aan de minister dan ook een grotere vrijheid toe om naar eigen inzicht te beslissen welke maatregelen zij al dan niet voor de persoon in kwestie wil treffen. Dat moet veel meer worden gezien in het licht van een privaatrechtelijke werkgever-werknemer relatie, dan als uitoefening van een publieke taak zodat een civielrechtelijke procedure bij de burgerlijke rechter hier aangewezen is.
6. In de Kamerbrief wordt weliswaar naar tolken verwezen, maar het kabinet doet geen toezeggingen en spreekt ook geen verlangen uit om zich op welke manier dan ook zich (extra) voor hen in te spannen, wat het wel concreet doet voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtsgrond, zodat de afwijzing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb. Het bezwaar van eisers is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Dat er een onrechtvaardig onderscheid zou bestaan tussen de Tolkenregeling en de groepen waarvoor in de Kamerbrief een speciale voorziening is getroffen, volgt de rechtbank niet. De speciale voorziening komt voort uit de motie Belhaj, waarin werd opgeroepen om naast tolken, ook aan anderen die zich hebben ingezet voor Nederland bescherming te bieden. [8] De speciale voorziening is een uiting van buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij veel beleidsruimte aan de minister toekomt zodat zij vereisten heeft mogen stellen en de groepen op deze manier heeft kunnen afbakenen. Daarnaast bestaat er tussen de Tolkenregeling en de speciale voorziening een zekere overlap, omdat sommigen mogelijk zowel in aanmerking komen voor overbrenging op grond van de speciale voorziening in de Kamerbrief, als op grond van de Tolkenregeling. Mochten eisers menen in aanmerking te komen voor speciale voorziening uit de Kamerbrief, dan had het op de weg van eisers gelegen om hun bezwaren hierop te richten. Dit is in zoverre niet gebleken uit het dossier, en ook op zitting is hierover geen nieuw standpunt ingenomen door eisers.
8. Op zitting heeft de minister verklaard dat het aan de betrokken bestuursorganen zelf is om te bepalen wie er uitvoering geeft aan de Tolkenregeling omdat hiervoor geen publiekrechtelijke grondslag bestaat. De rechtbank komt tot eenzelfde oordeel. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kamerbrief van 11 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 14 september 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:2592).
4.Dat staat verder ook niet ter discussie. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, van 23 december 2021, (ECLI:NL:RBDHA:2021:14354).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 23 augustus 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2222).
6.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 14 september 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:2592).
7.Over de toepassing van de Tolkenregeling gaat bij voorbeeld de brief van Minister van Defensie van 13 oktober 2014 (BS2014030405) naar aanleiding van schriftelijke vragen over de inzet van tolken en vertalers bij Defensie, Kamerstukken II 2014/15, 34000-X nr. 10.
8.Motie van het lid Belhaj c.s. van 18 augustus 2021, Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788.