ECLI:NL:RVS:2021:2109
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak tegen uitzetting
Op 22 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, die op 4 maart 2021 en 22 juli 2021 zijn gedaan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 augustus 2019 besloten dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten en een inreisverbod had uitgevaardigd. De rechtbank had de staatssecretaris in een tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om de motivering van het besluit aan te passen en had vragen gesteld over de stukken die onder geheimhouding waren ingediend.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek van de vreemdeling erop gericht was om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet gedurende de behandeling van het hoger beroep. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 30 augustus 2019 voor uitvoering vatbaar was, geen spoedeisend belang opleverde. Er waren geen aanwijzingen dat de staatssecretaris de vreemdeling op korte termijn zou uitzetten, waardoor de daadwerkelijke uitzetting een onzekere toekomstige gebeurtenis bleef. De vreemdeling had de spoedeisendheid van zijn verzoek niet aannemelijk gemaakt.
Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier, en werd in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.