ECLI:NL:RBDHA:2022:14951
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M. van Nooijen
- M.J.J. Roks
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder concreet voornemen tot uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had ingediend, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. De staatssecretaris heeft echter verklaard dat er geen concrete plannen voor uitzetting van verzoeker bestaan, waardoor er geen spoedeisend belang aanwezig is in de zin van de Awb.
Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak verwijst ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.