ECLI:NL:RBDHA:2022:14951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder concreet voornemen tot uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had ingediend, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. De staatssecretaris heeft echter verklaard dat er geen concrete plannen voor uitzetting van verzoeker bestaan, waardoor er geen spoedeisend belang aanwezig is in de zin van de Awb.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak verwijst ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1553

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
3. Nu verweerder heeft verklaard dat er geen concrete plannen voor uitzetting van eiser bestaan, is er – gelet op vaste rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [1] – geen sprake van een spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1861), van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1416) en van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2109).