ECLI:NL:RBDHA:2022:13974
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening uitzetting staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een burger van de Democratische Republiek Congo, had een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker stelde dat hij aanzienlijke medische klachten had die hem belemmerden om te reizen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hij tijdens de bezwaarprocedure zou worden uitgezet.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. De staatssecretaris stelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat verzoeker op korte termijn zou worden uitgezet. Verzoeker betwistte dit en vroeg om continuering van zijn opvang vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien er geen aanwijzingen waren voor een aanstaande uitzetting. Ook was er geen evident onrechtmatig besluit van de staatssecretaris. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.