ECLI:NL:RBDHA:2022:13974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.8879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening uitzetting staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een burger van de Democratische Republiek Congo, had een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker stelde dat hij aanzienlijke medische klachten had die hem belemmerden om te reizen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hij tijdens de bezwaarprocedure zou worden uitgezet.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. De staatssecretaris stelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat verzoeker op korte termijn zou worden uitgezet. Verzoeker betwistte dit en vroeg om continuering van zijn opvang vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien er geen aanwijzingen waren voor een aanstaande uitzetting. Ook was er geen evident onrechtmatig besluit van de staatssecretaris. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8879

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Dalhuizen).

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om uitstel van vertrek afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat verzoeker gedurende de bezwaarprocedure door verweerder wordt uitgezet.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank een zitting achterwege gelaten. [1]

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 2017 en is burger van Democratische Republiek Congo. Hij heeft een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Dit omdat er volgens verzoeker sprake is van aanzienlijke medische klachten, die maken dat hij niet kan reizen en terugkeren naar zijn land van herkomst.
2. Verweerder heeft die aanvraag in het bestreden besluit afgewezen, omdat uit het BMA-advies [2] van 4 mei 2022 blijkt dat verzoeker in staat is om te reizen en voorts dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Wel is aanbevolen dat verzoeker bij terugkeer een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt, maar dit betreft verzoekers eigen verantwoordelijkheid.
3. Verzoeker heeft inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Tussen partijen is in geschil of aan dat vereiste is voldaan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang en de voorlopige voorziening daarom moet worden afgewezen. Er is volgens verweerder namelijk geen concrete aanwijzing dat er op korte termijn uitzetting van verzoeker zal plaatsvinden. Bovendien zou verzoeker bij een voorgenomen uitzetting tijdig worden geïnformeerd, waarna er alsnog de mogelijkheid bestaat een voorlopige voorziening in te dienen om die uitzetting te voorkomen.
6. Verzoeker vindt voornoemde toezeggingen van verweerder onvoldoende om aan te nemen dat niet langer sprake is van spoedeisend belang. Daarbij komt dat verzoeker ook heeft verzocht om het continueren van de opvang vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat de enkele omstandigheid dat een besluit (tot uitzetting) uitvoerbaar is, geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb oplevert. In lijn met die rechtspraak blijft wanneer er geen aanwijzingen zijn dat verweerder verzoeker op korte termijn zal uitzetten, de daadwerkelijke uitzetting vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis. Hiervan is in dit geval sprake, nu verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat uit navraag bij de DT&V [4] blijkt dat er nog geen concrete aanwijzing is dat verzoeker op korte termijn zal worden uitgezet. Dat spoedeisend belang gelegen is in het verzoek van verzoeker de opvang vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) te continueren, volgt de rechtbank evenmin. Verzoeker heeft namelijk niet gesteld dat of stukken overgelegd waaruit blijkt dat op dit moment sprake is van een (voornemen tot) beëindiging van zijn opvang vanuit het COa. De conclusie is daarom dat er geen enkel spoedeisend belang is.
8. De voorzieningenrechter is evenmin gebleken dat het bestreden besluit ‘evident onrechtmatig’ is, zodat er ook niet op die grond aanleiding is om alsnog een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Advies van het Bureau Medische Advisering.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2109.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.