ECLI:NL:RBDHA:2022:10032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/5998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel om als zelfstandige te werken in de kledingreparatie. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 17 januari 2022 werd besproken of er sprake was van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat het ontbreken van een concrete uitzettingsdatum en de ongeschreven regel dat vreemdelingen in de meeste gevallen niet worden uitgezet tijdens de bezwaarfase, het spoedeisend belang ontkrachtten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de enkele omstandigheid dat het besluit voor uitvoering vatbaar is, niet automatisch leidt tot spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was aangetoond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5998

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [1970] , van Turkse nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 15 juli 2021 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel arbeid als zelfstandige bij ‘ [kledingreparatie] ’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tevens is aan de zijde van verzoeker verschenen: [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat uit navraag bij de Dienst Terugkeer & Vertrek op 11 januari 2022 is gebleken dat er nog geen concrete uitzettingsdatum bekend is. Van een concrete dreigende uitzetting is daarom geen sprake. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het een ongeschreven regel is dat een vreemdeling in de meeste gevallen niet wordt uitgezet hangende de bezwaarfase en dat dit ook voor deze zaak geldt.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 12 oktober 2021 voor uitvoering vatbaar is geen spoedeisend belang oplevert als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De enkele plicht om Nederland te verlaten, levert niet zonder meer een spoedeisend belang op. Het is op dit moment niet duidelijk dat en zo ja, op welke termijn uitzetting van verzoeker zal plaatsvinden. Indien concrete uitzetting dreigt, kan verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indienen. Ook de enkele strafbaarheid wegens een uitgevaardigd inreisverbod levert geen spoedeisend belang op. [1]
5. De door verzoeker gevraagde voorziening kan nog worden getroffen als het besluit van verweerder ‘evident onrechtmatig’ is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Van die situatie is de voorzieningenrechter niet gebleken, zodat er evenmin op die grond aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 januari 2022.
griffier voorzieningenrechter
(de voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van