ECLI:NL:RBDHA:2024:20816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/15792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met bijzondere belangen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De verzoeker, een Surinaamse man die eerder rechtmatig verblijf in Nederland had, had op 21 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een GVVA, welke door de minister van Asiel en Migratie op 25 september 2024 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het feit dat verzoeker niet onder de vrijstellingscategorieën van de Vreemdelingenwet viel.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Verzoeker had geen rechtmatig verblijf en was uitzetbaar, maar er waren geen aanwijzingen dat uitzetting op korte termijn dreigde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van verzoeker, de school waar hij werkt, en zijn leerlingen in deze bijzondere zaak een zorgvuldige afweging vereisen. Hij stelde voor dat verweerder in overleg treedt met verzoeker en zijn gemachtigde om te kijken naar mogelijke oplossingen binnen de regels van het vreemdelingenrecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige benadering in vreemdelingenzaken, vooral wanneer er bijzondere belangen in het spel zijn, zoals het onderwijs van kwetsbare leerlingen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en concludeerde dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15792

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: [naam 1],
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.M. Rog.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2024 (het besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor het doel ‘arbeid in loondienst’ afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 november 2024 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft eerder rechtmatig verblijf in Nederland gehad vanaf 2008 tot maart 2019. Vanaf april 2019 heeft verzoeker meerdere verblijfsaanvragen ingediend. Op 21 mei 2024 heeft verzoeker een GVVA voor het doel ‘arbeid in loondienst’ (hierna: de aanvraag) ingediend. Over die aanvraag gaat deze procedure.
Het besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Aangaande dit laatste heeft verweerder meer specifiek gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker valt onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 17, eerste lid, onder a tot en met e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Er bestaat volgens verweerder ook geen aanleiding om het mvv-vereiste buiten toepassing te laten op grond van de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb.
Spoedeisend belang
3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet mag worden uitgezet totdat op zijn bezwaar tegen het besluit is beslist. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening nodig is en van de verzoeker niet kan worden verwacht dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op dit moment geen (ook niet in afwachting van zijn bezwaar tegen het besluit) rechtmatig verblijf in Nederland heeft en ook (als gevolg van het in rechte vaststaande besluit van 5 augustus 2019) uitzetbaar is. Deze situatie levert echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter, die hierbij verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraken van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2109, 30 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1861, en 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2193), op dit moment geen spoedeisend belang op. Er bestaan op dit moment namelijk geen aanwijzingen dat voor verzoeker uitzetting op korte termijn dreigt. Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, te kennen gegeven dat er op dit moment geen uitzettingshandelingen jegens verzoeker worden verricht of worden gepland. Verzoeker is dan ook op dit moment feitelijk in staat zijn verblijf in Nederland voort te zetten op dezelfde wijze zoals hij dat deed voor de indiening van zijn aanvraag.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet gebleken van andere feiten of omstandigheden die op dit moment een spoedeisend belang opleveren. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de gemachtigde van verzoeker, die tevens de directrice is van de school ([naam school]) waar verzoeker werkt, ter zitting te kennen gegeven dat zij verzoeker niet zal ontslaan gedurende deze verblijfsprocedure, ook niet als het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat er op dit moment geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening om uitzetting achterwege te laten.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ter afsluiting
5. De voorzieningenrechter overweegt dat het hier gaat om een bijzondere zaak. In deze zaak spelen niet alleen de directe belangen van verweerder (bij het vasthouden aan het mvv-vereiste) en van verzoeker (zoals toegelicht in zijn schrijven van 16 november 2024), maar ook, weliswaar indirect, de belangen van [naam school] – een school voor voortgezet gespecialiseerd onderwijs – en zijn kwetsbare leerlingen. De gemachtigde van verzoeker heeft toegelicht dat verzoeker de enige natuurkunde- en NASK-docent is bij [naam school] en dat als verzoeker zijn werkzaamheden bij [naam school] zou moeten beëindigen, het hele natuurkunde- en NASK-onderwijs voor alle klassen stopt en een aantal leerlingen zich niet meer zal kunnen voorbereiden op het eindexamen van de desbetreffende vakken, aangezien het niet te verwachten is dat de ontstane vacature op korte termijn kan worden vervuld, nu er in Nederland een groot tekort aan docenten is, zeker voor het vak natuurkunde en zeker in het gespecialiseerd onderwijs.
Deze bijzondere zaak vergt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een bijzondere aanpak. De voorzieningenrechter acht het in dit verband zeer aangewezen, zoals hij ter zitting al heeft laten doorschemeren, dat verweerder, voordat hij een besluit neemt op het bezwaar, met verzoeker en zijn gemachtigde (en/of een andere vertegenwoordiger van [naam school]) in overleg treedt, en daarbij ook het UWV betrekt, om te bezien of het mogelijk is om met inachtneming van de regels van het vreemdelingenrecht (waaronder het mvv-vereiste) tot een oplossing te komen die voor alle (direct en indirect) betrokkenen aanvaardbaar is. In zo’n gesprek zou bekeken kunnen worden of er bij deze actuele stand van de arbeidsmarkt voor de zeer specifieke functie van natuurkundedocent in het voortgezet gespecialiseerd (Nederlandstalig) onderwijs prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of het bijvoorbeeld mogelijk is dat verzoeker het mvv-traject vanuit Suriname tijdens de zomervakantie (of een andere schoolvakantie) doorloopt en, in samenwerking met verweerder, ook afrondt. Voor zover verweerder vreest dat een dergelijke ‘geschiloplossende’ benadering een precedent schept, overweegt de voorzieningenrechter dat de zaak van verzoeker, vanwege alle directe en indirecte belangen die daarin spelen, een zodanig specifiek karakter heeft dat die zeer moeilijk te vergelijken is met andere vreemdelingenrechtelijke zaken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 december 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.