ECLI:NL:RBDHA:2024:22515
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een verzoeker die om uitstel van vertrek heeft gevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat deze onvolledig was. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Verzoeker zelf was afwezig.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor verzoeker, omdat er geen concreet zicht op uitzetting is. De enkele plicht om Nederland te verlaten, levert volgens de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang op. Daarnaast is het niet evident dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De minister heeft terecht verwezen naar de Vreemdelingencirculaire, waarin staat welke documenten bij de aanvraag voor uitstel van vertrek moeten worden ingediend. Verzoeker heeft niet voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie, waardoor zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.