ECLI:NL:RBDHA:2021:17001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met schorsing van uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Gürses, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling had gesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster en haar kinderen tot die tijd niet mogen worden uitgezet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM bij feitelijke uitzetting van verzoekster naar Turkije, gezien haar medische situatie en de dreiging van eergerelateerd geweld. Verzoekster heeft psychische problemen, waaronder PTSS en een depressieve stoornis, en vreest voor haar veiligheid in Turkije. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster aanwezig wil zijn bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure en dat medische zorg voor haar en haar kinderen in Turkije niet toegankelijk is.

De voorzieningenrechter heeft verweerder in de proceskosten van verzoekster veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2021, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16040
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Gürses),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: P. Ozturk).

Procesverloop

Met het besluit van 8 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om uitstel van vertrek te verlenen buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 december 2021 op zitting behandeld. Verzoekster was niet zelf aanwezig, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verzoekster en haar kinderen tot die tijd niet mogen worden uitgezet;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
1. Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Inleiding
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster voor uitstel van vertrek met het bestreden besluit buiten behandeling gesteld. De reden hiervoor is dat volgens verweerder niet alle gevraagde bewijsmiddelen binnen de gestelde termijn zijn overgelegd.
4. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Los van het bezwaar tegen het bestreden besluit heeft verzoekster ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Hier heeft deze procedure betrekking op.
Inhoud van het verzoek (in essentie weergegeven)
6. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter te beslissen dat uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaarschrift is beslist. Zij stelt getraumatiseerd te zijn door een aantal gebeurtenissen in Turkije en niet terug te kunnen naar dat land. Haar behandelaren hebben chronische PTSS en een depressieve stoornis vastgesteld. Verzoekster vreesde om als alleenstaande Koerdische vrouw van alevitische afkomst in Turkije te moeten leven, daarom is zij getrouwd met een moslimman. Achteraf bezien is dit geen goede keuze geweest, vanwege de mishandelingen en vernederingen die zij binnen het huwelijk heeft ondergaan. Verzoekster komt uit een vrijzinnige en politiek actieve familie, wat niet goed aansluit op de ideeën en achtergrond van haar ex-echtgenoot en diens familie. Daarbij is er in het verleden sprake geweest van vervolging vanuit het Turkse leger. Verzoekster verwijst naar de Dersim genocide. De huidige situatie in Turkije kenmerkt zich eveneens door repressie tegen Koerdische politieke tegenstanders. Gezien dit alles vreest verzoekster voor eergerelateerd geweld van haar ex-man en zijn familie, waartegen zij geen bescherming kan inroepen van de Turkse overheid. Op grond van dit alles bestaat er bij feitelijke uitzetting een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
7. Ook is van belang dat verzoekster voor de hoorzitting in de lopende bezwaarprocedure in Nederland aanwezig wil zijn.
8. Met de medische gegevens die verzoekster heeft overgelegd kan verweerder een advies vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Het is niet mogelijk geweest alle informatie tijdig te overleggen vanwege verzoeksters gezondheidsproblemen. De gemachtigde van verzoekster heeft de stukken echter nogmaals opgevraagd bij de behandelaren en deze zullen in de bezwaarprocedure worden overgelegd. Medische zorg voor verzoekster en haar kinderen is niet toegankelijk in Turkije. Verzoekster verwacht een medische noodsituatie op korte termijn indien zij stopt met haar medicatie en behandeling.
Standpunt van verweerder
9. Verweerder stelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Uit het bestreden besluit vloeit weliswaar voort dat verzoekster de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten en uitgezet kan worden, maar deze enkele omstandigheid levert bij gebrek aan een concrete aanwijzing dat
2 Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
op korte termijn een uitzetting zal plaatsvinden geen spoedeisend belang op. Uit navraag bij Dienst Terugkeer en Vertrek op 15 december 2021 is gebleken dat er in het geval van verzoekster geen concrete plannen voor een uitzetting bestaan, zodat de spoedeisendheid van het verzoek niet aannemelijk is gemaakt.
10. Verweerder merkt op dat indien er een concreet voornemen tot uitzetting bestaat, verzoekster hier tijdig over zal worden geïnformeerd. Het staat verzoekster vrij om dan nogmaals een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, aangezien op dat moment naar de mening van verweerder wel een spoedeisend belang ontstaat.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

11. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
12. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang omdat er geen concrete plannen zouden zijn om verzoekster uit te zetten. Verweerder heeft geen toezegging gedaan dat verzoekster niet tot de beslissing op bezwaar zal worden uitgezet, waardoor de dreiging van uitzetting nog altijd boven verzoeksters hoofd hangt.
13. Daarnaast heeft verzoekster medische stukken overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat bij verzoekster sprake is van (ernstige) psychische problematiek. Niet valt uit te sluiten dat deze klachten zullen verergeren doordat verzoekster (ondanks het feit dat daar nu kennelijk geen concrete plannen voor zijn) een uitzetting boven het hoofd hangt. Daarbij komt dat verzoekster nu in bezwaar dus wel medische stukken heeft ingediend. Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de medische gronden.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verzoekster en haar kinderen tot die tijd niet mogen worden uitgezet.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.
4 Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2109.
5 Verweerder verwijst naar uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 18 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7987 en van de ABRvS van 28 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3614.
6 Verweerder verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:869, r.o. 4.3.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
31 december 2021
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Mr. J.G. Nicholson S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.