In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Gürses, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling had gesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster en haar kinderen tot die tijd niet mogen worden uitgezet.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM bij feitelijke uitzetting van verzoekster naar Turkije, gezien haar medische situatie en de dreiging van eergerelateerd geweld. Verzoekster heeft psychische problemen, waaronder PTSS en een depressieve stoornis, en vreest voor haar veiligheid in Turkije. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster aanwezig wil zijn bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure en dat medische zorg voor haar en haar kinderen in Turkije niet toegankelijk is.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de proceskosten van verzoekster veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2021, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.