ECLI:NL:RVS:2021:180
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door de vreemdeling
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 mei 2019. De vreemdeling had in eerste aanleg een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bestreden. Op 22 december 2020 heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de vreemdeling het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van een brief van de staatssecretaris van 17 december 2020, waarin deze aankondigde het bestreden besluit van 19 december 2018 in te trekken. De staatssecretaris kan op basis van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van proceskosten worden veroordeeld, maar alleen als hij met de intrekking van zijn besluit aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de staatssecretaris het besluit ingetrokken omdat de Belgische autoriteiten hem op 25 november 2020 meedeelden dat de vreemdeling op 5 mei 2020 de Belgische nationaliteit heeft verkregen. Dit is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het besluit van 19 december 2018 niet voordeed.
De Raad van State concludeert dat de staatssecretaris met de intrekking van het besluit niet tegemoet is gekomen aan de vreemdeling, en daarom bestaat er geen aanleiding om hem tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. Het verzoek van de vreemdeling wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.