ECLI:NL:RBDHA:2025:7749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.3963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielbeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een asielbeschikking door de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had zijn asielaanvraag op 12 september 2024 ingediend, maar de minister had deze niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling. Tijdens de zitting op 7 april 2025 bleek dat de minister een BMA-advies had aangevraagd, wat leidde tot de intrekking van de beschikking op 17 april 2025. Verzoeker trok zijn beroepschrift in op 22 april 2025 en vroeg om een proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn medische stellingen pas na het bestreden besluit had onderbouwd, waardoor de onrechtmatigheid van het besluit niet was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen door de minister in de zin van artikel 8:75a van de Awb, en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] V-nummer: [nummer] verzoeker

(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 24 januari 2025 heeft de minister de asielaanvraag van verzoeker 12 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Tijdens de zitting bleek dat de minister een onderzoek van het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft opgestart. De minister heeft dit bij brief van 9 april 2025 bevestigd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 8 april 2025 bericht dat het vooronderzoek zal worden heropend.
1.4.
Op 17 april 2025 heeft de minister de bestreden beschikking ingetrokken.
1.5.
Verzoeker heeft op 22 april 2025 zijn beroepschrift ingetrokken. Ook heeft hij verzocht om een proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het verzoek van verzoeker om een proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.1.
Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is in het volgende geval. Het bestuursorgaan heeft een, binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit, ingenomen standpunt herzien. Daarbij heeft het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit door nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, of daarna verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling.
4. De minister heeft het bestreden besluit ingetrokken en meegedeeld dat verzoeker gelet op de naderende uiterste overdrachtstermijn van 30 april 2025 in beginsel zal worden toegelaten tot de nationale procedure. Hierbij heeft de minister de rechtbank meegedeeld dat er geen reden is voor vergoeding van proceskosten, omdat pas in beroep is gebleken dat verzoeker zich in een klinische opname bevindt, waardoor de overdracht naar Duitsland niet mogelijk is.
5. Verzoeker stelt dat hij al tijdens het Dublingehoor heeft aangegeven dat er sprake is van psychische problemen en dat dit in de zienswijze en het aanvullend beroepschrift ook is opgemerkt. De minister was dus op de hoogte van deze problematiek. Daarbij maakt het volgens verzoeker niet uit dat er voor het nemen van het bestreden besluit geen nadere medische stukken zijn overgelegd. Verzoeker voert aan dat zijn psychische klachten tijdens de beroepsfase zijn verergerd. Hij stelt dat de minister een BMA-advies heeft aangevraagd, hetgeen heeft geleid tot intrekking van het bestreden besluit.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verzoeker heeft in het aanmeldgehoor en de zienswijze over zijn medische problemen naar voren gebracht dat hij in Iran vanwege zijn seksuele geaardheid en de vervolging de nodig psychische problemen heeft ondervonden en dat hij stress en angsten ervaart, die in Duitsland erger zijn geworden. Verzoeker heeft in het aanmeldgehoor verklaard onder behandeling te staan van een psychiater en medicijnen te gebruiken. In het bestreden besluit heeft de minister overwogen dat verzoeker niet met (medische) documenten heeft onderbouwd dat er is gebleken van (ernstige) psychische gevolgen van uw ervaringen in Duitsland en dat ook geen (recente) medische documenten zijn overgelegd waaruit blijkt dat verzoeker onder behandeling staat. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker vanwege zijn medische problemen niet kan worden overgedragen aan Duitsland.
6.1.
In beroep heeft verzoeker op 10, 21 en 28 maart 2025 medische stukken overgelegd. Het gaat om:
- een intakebrief d.d. 9 december 2024 van Kleur GGZ te Cuijk;
- een tussentijdse berichtgevingsbrief d.d. 31 januari 2024 van Kleur GGZ;
- een e-mail d.d. 2 maart 2025 van Kleur GGZ, gericht aan verzoeker;
- het medisch dossier van GZA;
- een overzicht van de medicatie;
- een e-mail van de psychiater van Kleur GGZ van 26 maart 2025;
- de vooraanmelding bij de Crisisdienst Stad Utrecht van 25 maart 2025.
6.2.
In deze medische stukken heeft verweerder aanleiding gezien om het BMA met spoed om een medisch advies te vragen. Omdat verzoeker zich in een klinische opname bevindt is overdracht naar Duitsland voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum van 30 april 2025 niet mogelijk en heeft verweerder het besluit van 24 januari 2025 ingetrokken.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker zijn stellingen over medische problematiek pas na het bestreden besluit heeft onderbouwd met stukken. Op dat moment ontstond voor de minister aanleiding om een BMA-advies op te vragen. [2] Ook werd pas in de beroepsprocedure duidelijk dat sprake is van een klinische opname. Daarmee is de onrechtmatigheid van het besluit van 24 januari 2025 niet gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een tegemoetkomen door verweerder zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
6.4.
De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten daarom af.

Conclusie en gevolgen

7. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt middels gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816 en 28 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:180.
2.Zie ook WI 2021/3 BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K.