ECLI:NL:RVS:2022:806

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
202102187/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door vreemdeling met Ethiopische nationaliteit

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 maart 2021. De vreemdeling, die de Ethiopische nationaliteit heeft en afkomstig is uit de regio Tigray, heeft haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De staatssecretaris heeft in een brief van 22 november 2021 laten weten dat hij het eerdere besluit van 13 mei 2020 heeft ingetrokken en dat er een nieuw besluit zal worden genomen op de asielaanvraag van de vreemdeling, omdat het landenbeleid voor Ethiopië ten aanzien van etnisch Tigreeërs is aangepast. De vreemdeling heeft hierop haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat, zoals eerder is vastgesteld in eerdere uitspraken, de staatssecretaris kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen. Echter, in dit geval is er geen sprake van tegemoetkomen, omdat het in beroep bestreden besluit is ingetrokken wegens een veranderde omstandigheid, namelijk de beleidswijziging met betrekking tot Ethiopië.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, wat betekent dat de staatssecretaris niet verplicht is om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.

Uitspraak

202102187/1/V3.
Datum uitspraak: 21 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 maart 2021 in zaak nr. NL20.12229.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Ethiopische nationaliteit en heeft verklaard dat zij afkomstig is uit de regio Tigray. Bij brief van 22 november 2021 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 13 mei 2020 heeft ingetrokken en dat hij een nieuw besluit zal nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling, omdat het landenbeleid voor Ethiopië ten aanzien van etnisch Tigreeërs is aangepast. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat zij het hoger beroept intrekt en heeft zij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1084) en 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:180) kan aanleiding bestaan de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoet gekomen is. Uit de uitspraak van 28 januari 2021 volgt ook dat van tegemoetkomen geen sprake is als een in beroep bestreden besluit is ingetrokken wegens een veranderde omstandigheid. Een beleidswijziging als hier aan de orde is een dergelijke veranderde omstandigheid.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022
765-981