ECLI:NL:RVS:2022:806
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door vreemdeling met Ethiopische nationaliteit
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 maart 2021. De vreemdeling, die de Ethiopische nationaliteit heeft en afkomstig is uit de regio Tigray, heeft haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De staatssecretaris heeft in een brief van 22 november 2021 laten weten dat hij het eerdere besluit van 13 mei 2020 heeft ingetrokken en dat er een nieuw besluit zal worden genomen op de asielaanvraag van de vreemdeling, omdat het landenbeleid voor Ethiopië ten aanzien van etnisch Tigreeërs is aangepast. De vreemdeling heeft hierop haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat, zoals eerder is vastgesteld in eerdere uitspraken, de staatssecretaris kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen. Echter, in dit geval is er geen sprake van tegemoetkomen, omdat het in beroep bestreden besluit is ingetrokken wegens een veranderde omstandigheid, namelijk de beleidswijziging met betrekking tot Ethiopië.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, wat betekent dat de staatssecretaris niet verplicht is om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.