ECLI:NL:RVS:2020:1429

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
202001878/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op grond van internationale bescherming in Italië

Op 26 februari 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, die in Italië internationale bescherming geniet, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 17 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.A.S. Jansen.

In het hoger beroep betoogt de vreemdeling dat vertrek naar Italië feitelijk onmogelijk is vanwege de coronamaatregelen, zoals gesloten grenzen en het ontbreken van vliegverbindingen. De Raad van State overweegt echter dat dit een tijdelijk feitelijk beletsel is en dat de vreemdeling in beginsel naar Italië kan vertrekken zodra de situatie dat toelaat. De grief van de vreemdeling faalt, omdat de rechtmatigheid van de niet-ontvankelijk verklaring niet in het geding is.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing wordt uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig zijn.

Uitspraak

202001878/1/V1.
Datum uitspraak: 17 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 maart 2020 in zaak nr. NL20.5120 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat de vreemdeling in Italië internationale bescherming geniet.
2.    In de eerste grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat vertrek naar Italië voor haar feitelijk onmogelijk is, omdat niet meer naar Italië gevlogen wordt, de grenzen met buurlanden zijn afgesloten en zij, om een gebied te kunnen bereiken waar de verspreiding van het coronavirus nog beperkt is, zal moeten reizen door gebieden met een hoge concentratie aan besmettingen.
2.1.    De stelling van de vreemdeling dat zij op dit moment niet naar Italië kan vertrekken betreft een tijdelijk, feitelijk beletsel dat niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit waarbij de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard en er niet aan in de weg kan staan dat zij, zodra de mogelijkheid daartoe bestaat, in beginsel naar Italië kan vertrekken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032).
De grief faalt.
3.    Wat de vreemdeling in grief twee heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020
574.