ECLI:NL:RBDHA:2020:15147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
AWB 19/6896 en AWB 19/6897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om uitstel van vertrek op medische gronden in het bestuursrecht; beoordeling van nationaliteit en toegang tot medische zorg in Rusland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt de Russische nationaliteit te bezitten, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verzoek ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, omdat hij vreesde dat hij bij gedwongen uitzetting naar Rusland in een inhumane situatie terecht zou komen door zijn medische toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond, wat cruciaal is voor de beoordeling van zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het BMA-advies van 11 mei 2017 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, waarin werd geconcludeerd dat de noodzakelijke medische zorg in Rusland beschikbaar is. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim van bewijsnood en de onduidelijkheid over zijn toegang tot medische zorg in Rusland, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om de noodzakelijke medische zorg in Rusland te ontvangen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/6896 en AWB 19/6897
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 19 mei 2016 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich tijdig afgemeld voor de zitting. Nadat verweerder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Op verzoek van de rechtbank heeft eiser dit beroep op betalingsonmacht nader onderbouwd. Gelet op de overgelegde en ondertekende inkomensverklaring waaruit blijkt dat eiser geen inkomen geniet en hij niet beschikt over vermogen, ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
Identiteit en nationaliteit
2. Eiser stelt de Russische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [V-nummer].
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen en zijn bezwaar ongegrond verklaard, omdat artikel 64 van de Vw niet op eiser van toepassing is. Verweerder heeft in 2019 geen advies gevraagd aan het BMA, omdat eiser geen (nieuwe) toestemmingsverklaring heeft overgelegd ondanks dat verweerder hiervoor meerdere malen uitstel heeft verleend. Daarom heeft verweerder het bestreden besluit gebaseerd op het BMA-advies van 11 mei 2017. Hieruit blijkt dat eiser bekend is met chronisch alcoholmisbruik, PTSS, doof/stomheid en chronische hepatitis C. Eiser wordt behandeld door de huisarts, de GGZ en de verslavingszorg. Eiser gebruikt medicatie. Over mantelzorg is opgemerkt dat uit het dossier niet blijkt dat mantelzorg essentieel is voor de medische behandeling. Het BMA komt tot de conclusie dat niet geheel is uit te sluiten dat uitblijven van de genoemde behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Behandeling is in Rusland aanwezig. Eiser is in staat om te reizen, mits voorafgaand aan de reis wordt geregeld dat een directe fysieke overdracht plaatsvindt. Tijdens de reis is begeleiding door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige noodzakelijk, gelet op de communicatieproblemen en het alcoholmisbruik die mogelijk kunnen leiden tot onvoorspelbaar gedrag. In het medisch advies worden voorbeelden van instellingen vermeld waar eiser aan kan worden overgedragen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem niet toegankelijk is, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet opnieuw aan het BMA advies heeft gevraagd over het ziektebeeld van eiser en de mogelijkheden voor medische behandeling in zijn land van herkomst. De gemachtigde van eiser heeft er alles aan gedaan om de nodige documenten te verkrijgen, maar het is nagenoeg onmogelijk gebleken om alsnog de juiste verklaringen te overleggen. Volgens eiser is er sprake van bewijsnood dan wel onmacht. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen eiser op te roepen voor het spreekuur van de BMA-arts. Verder stelt eiser dat het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat mantelzorg essentieel is voor de medische behandeling, te formalistisch is. Juist gelet op de feiten en omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om hier rekening mee te houden. Ook heeft verweerder de suïcidaliteit van eiser onvoldoende meegenomen in de besluitvorming. Eiser stelt dat gedwongen uitzetting naar het land van herkomst onomkeerbare gevolgen met zich mee zal brengen wat een inhumane situatie zal opleveren.
Daarnaast betwijfelt eiser of verweerder over voldoende informatie beschikt om zelf te bepalen naar welk land hij dient te worden teruggestuurd, omdat het inmiddels vaststaat dat hij niet geaccepteerd is door de Russische, Armeense en Azerbeidzjaanse autoriteiten. Het is voor eiser onduidelijk waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat medische behandeling in Rusland mogelijk is, terwijl verweerder meerdere keren heeft gesuggereerd dat eiser van Armeense afkomst is. Volgens eiser is het standpunt van verweerder waar de medische behandeling zal kunnen plaatsvinden niet, althans in onvoldoende mate kenbaar dan wel eenduidig. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat niet is gebleken dat hij ook daadwerkelijk wordt toegelaten tot Rusland om daar zijn behandeling voort te kunnen zetten. Dit is van essentieel belang omdat een fysieke overdracht aan de kliniek dient plaats te vinden en eerst aan de nodige vooraarden moet worden voldaan. Tot slot brengt eiser naar voren dat er geen waarborgen zijn verkregen over de duur van de voortzetting van de behandeling in financieel economische zin, omdat eiser in Rusland geen sociaal en maatschappelijk netwerk heeft om hem te ondersteunen, zowel in geestelijke emotionele als in praktische zin.
Het oordeel van de rechtbank
Het wettelijk kader en verweerders beleidsregels
5.1
Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
Volgens het beleid van verweerder ten aanzien van artikel 64 van de Vw, neergelegd in paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, kan de IND uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behadeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Volgens paragraaf A3/7.1.5 van de Vc - voor zover van belang - rust de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling.
Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de vraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.
Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt door verweerder niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Als verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Met een contra-expertise kan eiser de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
Had verweerder een nieuw BMA-advies moeten opvragen?
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet opnieuw medisch advies aan het BMA hoeven vragen over eisers recente medische situatie, omdat eiser geen toestemmingsverklaring heeft overgelegd. Uit verweerders beleid, zoals neergelegd in de paragrafen A3/7.2.6 en A3/7.2.4 van de Vc, volgt dat een vreemdeling zelf gegevens van zijn behandelaar(s) over zijn diagnose en behandeling moet overleggen. Volgens dit beleid verzoekt verweerder het BMA niet om advies uit te brengen wanneer deze gegevens ontbreken. Verweerder heeft eiser meerdere malen uitstel gegeven voor het indienen van de toestemmingverklaring. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat de gevraagde toestemmingsverklaring niet binnen de gestelde termijn is ingediend en dat het eiser vrij staat een nieuwe aanvraag in te dienen als hij beschikt over een volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring.
6.2
Verder is de rechtbank niet is gebleken dat eiser in bewijsnood verkeert. Volgens vaste jurisprudentie moet de betrokkene, die stelt niet over bepaalde documenten te kunnen beschikken, met bewijsstukken aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. [1] Hoewel de rechtbank, net als verweerder, aanneemt dat de gemachtigde van eiser er veel aan heeft gedaan om de benodigde stukken te overleggen, stelt de rechtbank ook vast dat zij daarin niet is geslaagd. Niet is onderbouwd dat al het mogelijke is gedaan. Bovendien ligt de bewijslast bij eiser en komt het ontbreken van documenten voor zijn rekening en risico. De stelling van eiser dat het – omdat hij in bewijsnood verkeert – op de weg van verweerder had gelegen eiser op te roepen voor het spreekuur van de BMA-arts, volgt de rechtbank dan ook niet.
Het BMA-advies van 11 mei 2017
7. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht het BMA-advies van 11 mei 2017 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De stelling van eiser dat het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat mantelzorg essentieel is voor de medische behandeling te formalistisch is, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft dit uitsluitend overgenomen uit het BMA-advies, waarin staat dat niet is gebleken dat mantelzorg nodig is voor de medische behandeling. Er is geen verklaring van een arts waarin staat dat eiser volledig afhankelijk is van zijn zus. De rechtbank constateert dat eiser verder de inhoud van het BMA-advies niet heeft betwist.
Land van herkomst
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij bij gedwongen uitzetting naar het land van herkomst in een inhumane situatie terecht zal komen, niet heeft onderbouwd. Eiser moet meer bewijsstukken aanleveren dan alleen zijn eigen verklaring en de verklaring van zijn zus. Voorts heeft verweerder terecht aan het BMA gevraagd om te onderzoeken of medische behandeling in Rusland aanwezig is, omdat eiser bij zijn aanvraag heeft verklaard de Russische nationaliteit te bezitten. Eiser heeft ook in de vorige procedures gesteld dat hij de Russische nationaliteit bezit. Dat er een LP-traject is gestart richting Armenië laat onverlet dat eiser bij de aanvraag heeft verklaard dat hij de Russische nationaliteit bezit. Bovendien heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser heeft nagelaten zijn gestelde nationaliteit te onderbouwen. Evenmin is de nationaliteit van eiser door enig land bevestigd. Dit betekent dat verweerder uit mocht gaan van de door eiser gestelde Russische nationaliteit. De rechtbank zal hieronder verder ingaan op eisers nationaliteit in het kader van de feitelijke toegankelijkheid.
De feitelijke toegankelijkheid
10.1
Verweerder heeft in paragraaf A3/7.1.5 van de Vc neergelegd dat als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, hij in beginsel niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. In de toelichting op het beleid wordt in dit kader verwezen naar het arrest Paposhvili van 13 december 2016 [2] van het EHRM. Uit dit arrest volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Pas als die vreemdeling dit bewijs over de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling eerst aannemelijk moet maken dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in het land van herkomst. Dat kan niet zonder dat hij aannemelijk maakt wie hij is. Een uitzondering hierop bestaat indien het ontbreken van een identiteitsdocument de vreemdeling niet valt toe te rekenen. [3]
10.2
De rechtbank overweegt dat verweerder met de eis dat originele documenten moeten worden overgelegd ter staving van de identiteit en nationaliteit geen te zware maatstaf hanteert. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat eiser de door hem gestelde nationaliteit niet met officiële documenten heeft aangetoond. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet beschikbaar is, omdat eiser heeft nagelaten zijn gestelde nationaliteit te onderbouwen.
10.3
Omdat eiser zijn nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond, heeft dit – zonder daarbij af te willen doen aan de ernst van de gezondheidssituatie van eiser – tot gevolg dat hij in beginsel niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in Rusland voor hem persoonlijk niet toegankelijk is.
Toelating tot Rusland
9. Verder voert eiser aan dat niet is gebleken dat hij ook daadwerkelijk wordt toegelaten tot Rusland om daar zijn behandeling voort te kunnen zetten. Eisers beroepsgrond slaagt niet. De bewijslast om aannemelijk te maken dat hij niet toegelaten wordt tot Rusland ligt bij eiser. Aan die bewijslast heeft eiser niet voldaan. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverwegingen 10.1 tot en met 10.3.
De aanvullende gronden van 24 september 2020
11. Eiser verwijst in zijn aanvullende gronden naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 6 augustus 2020. [4] Eiser stelt dat verweerder – in het licht van deze uitspraak – nader indicatief onderzoek had moeten doen naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de reisvereisten die hij heeft betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. In dit kader voert eiser ook aan dat het vanwege de beperkingen rondom het coronavirus nog onduidelijker voor hem is of een overdracht kan plaatsvinden. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van de ABRvS van 5 augustus 2020. [5] Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder nader onderzoek moet doen omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling in zijn land van herkomst vanwege hoge kosten en het ontbreken van een sociaal netwerk feitelijk niet toegankelijk is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank slagen de aanvullende gronden niet. Er is geen sprake van gelijke gevallen met de situaties in de genoemde uitspraken, omdat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond. Zoals in rechtsoverweging 10.3 al is overwogen, heeft dit tot gevolg dat eiser in beginsel niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in Rusland voor hem persoonlijk niet toegankelijk is. De aanvullende gronden geven geen aanleiding voor een andere conclusie.
13. Voor zover eiser zich beroept op de beperkingen rondom het coronavirus, overweegt de rechtbank als volgt. De beperkingen omtrent het coronavirus zijn niet meer dan een tijdelijk feitelijk beletsel. [6] Bovendien zijn de (reis)beperkingen nieuwe omstandigheden die niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Conclusie
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder terecht geen uitstel van vertrek aan eiser heeft verleend op medische gronden als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474.
2.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
3.Uitspraken van de ABRvS van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571, en 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1352.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, en de uitspraak van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1429.