ECLI:NL:RBDHA:2020:7503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens verblijfsstatus in Spanje en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder, die op 2 mei 2020 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 27 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 15 september 2016 internationale bescherming geniet in Spanje. Eiser heeft een Spaans reisdocument en een geldige Spaanse verblijfsvergunning overgelegd, die geldig is tot respectievelijk 28 en 29 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, als statushouder, een zodanige band met Spanje heeft dat het redelijk is om van hem te verlangen daarheen te gaan.

Eiser heeft tegen de beslissing van de staatssecretaris beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtsbijstandverlening in het asielzoekerscentrum onterecht beperkend is en dat de coronamaatregelen een belemmering vormen voor zijn vertrek naar Spanje. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris op juiste gronden heeft gehandeld en dat de coronamaatregelen geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van de niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiser onmiddellijk naar Spanje moet vertrekken, ondanks de coronaproblematiek.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier. De uitspraak zal op een later moment openbaar worden gemaakt, in overeenstemming met de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 2 mei 2020 heeft hij onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard, nu uit Eurodac is gebleken dat eiser sinds 15 september 2016 internationale bescherming geniet in Spanje en hij een door de Koninklijke Marechaussee echt bevonden Spaans reisdocument en Spaanse verblijfsvergunning heeft overgelegd, welke geldig is tot 28 september 2021 respectievelijk 29 september 2021. Daardoor heeft eiser, als statushouder, volgens verweerder een zodanige band met Spanje dat het voor hem redelijk zou zijn daarheen te gaan. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Spanje zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet nakomt, zodat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, moet eiser, hoewel hij gezien de coronaproblematiek momenteel niet wordt uitgeschreven uit de opvang in Nederland, onmiddellijk vertrekken naar Spanje, omdat hij in bezit is van een geldige Spaanse verblijfsvergunning.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen. Namens eiser wordt allereerst naar de zienswijze verwezen en de rechtbank wordt verzocht deze als herhaald en ingelast te beschouwen.
Voorts wordt namens eiser gesteld dat verweerder ten onrechte de rechtsbijstandverlening op te beperkende en nodeloos omslachtige wijze heeft laten plaatsvinden, door de eis te stellen dat een rechtsbijstandverlener zijn cliënt enkel met behulp van een laptop kan spreken in het asielzoekerscentrum, terwijl beiden zich op een aantal meter afstand van elkaar bevinden. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het aan de gemachtigde van eiser is om op een andere manier met eiser in contact te komen, wetende dat het COA aan asielzoekers geen vergoedingen verstrekt om vanuit het asielzoekerscentrum naar het kantoor van hun gemachtigden te reizen. De rechtsbijstandverlening kan dus enkel plaatsvinden op de wijze als door verweerder bepaald, terwijl in andere overheidsinstellingen (zoals de penitentiaire instelling Ter Apel) wel eenvoudigere voorzieningen getroffen kunnen worden. Verweerder belast in het asielzoekerscentrum in Ter Apel op disproportionele wijze een normale rechtsbijstandverlening, waardoor een noodzakelijke vertrouwensband tussen een vreemdeling en zijn gemachtigde eigenlijk niet tot stand kan komen.
Verder wordt namens eiser aangevoerd dat het bestreden besluit inhoudelijk tegenstrijdig is, aangezien enerzijds het standpunt wordt ingenomen dat niet gebleken is van belemmeringen voor eiser om zich onmiddellijk te begeven naar Spanje, maar anderzijds wordt aangegeven dat eiser niet wordt uitgeschreven uit de opvang in Nederland vanwege de coronaproblematiek. Het is onvoldoende zorgvuldig om van eiser te verlangen dat hij ondanks de coronaproblematiek Nederland onmiddellijk verlaat, maar hem tegelijkertijd vanwege deze problematiek opvang te blijven bieden. Door het bieden van opvang vanwege de coronaproblematiek erkent verweerder dat niet van eiser verlangd kan worden om onmiddellijk terug te keren naar Spanje.
Gelet op het voorgaande wordt namens eiser geconcludeerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, ondeugdelijk is gemotiveerd en dat geen sprake is van een (voldoende kenbare) evenredige belangenafweging.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij de vreemdeling in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf.
Ingevolge artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 62a van de Vw 2000 opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep nog niet maakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder is in het bestreden besluit uitvoerig op de door eiser ingebrachte zienswijze ingegaan. Het is vervolgens aan eiser om in zijn gronden van beroep aan te geven in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. In het navolgende gaat de rechtbank daarom enkel in op hetgeen eiser in zijn beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser, vanwege de omstandigheid dat het contact met zijn gemachtigde heeft plaatsgevonden door middel van een videoverbinding in twee afzonderlijke ruimtes in het asielzoekerscentrum op enkele meters afstand van elkaar, in zijn belangen is geschaad. De enkele stelling dat door deze vorm van communicatie een noodzakelijke vertrouwensband tussen een vreemdeling en zijn gemachtigde eigenlijk niet tot stand kan komen, is daartoe onvoldoende. Gelet op de bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronamaatregelen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak een videoverbinding in twee aparte ruimtes als geschikte en (in het kader ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus) veilige vorm van contact tussen eiser en zijn gemachtigde kunnen aanmerken. Dat volgens de gemachtigde van eiser in andere overheidsinstellingen (ook) gebruik wordt gemaakt van andere voorzieningen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van spatschermen in spreekkamers, en dat deze voorzieningen volgens gemachtigde eenvoudiger en wenselijker zijn, doet daar niet aan af.
6.3.
Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser nog steeds een verblijfsstatus in Spanje heeft. Gelet hierop heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn kunnen onthouden, nu artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 voorschrijft dat in zo’n geval de vreemdeling wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de lidstaat te begeven die hem in het bezit heeft gesteld van een geldige verblijfsvergunning.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032), waaruit volgt dat door corona slechts sprake is van een tijdelijk, feitelijk beletsel voor een vreemdeling om te vertrekken naar de betreffende lidstaat. De rechtbank wijst in dit verband ook op de meer recente uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1429), waarin wordt bevestigd dat dit tijdelijke, feitelijke beletsel niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit waarbij de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard en er niet aan in de weg kan staan dat de vreemdeling, zodra de mogelijkheid daartoe bestaat, in beginsel naar de betreffende lidstaat kan vertrekken. De beroepsgrond dat het onvoldoende zorgvuldig is om van eiser te verlangen dat hij ondanks de coronaproblematiek Nederland onmiddellijk verlaat, slaagt derhalve niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.