ECLI:NL:RBDHA:2021:6563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/7989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Chinese afkomst. De eiser had een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat was om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen met geldige documenten, wat cruciaal was voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser had eerder asiel aangevraagd en was door de staatssecretaris in het verleden niet als onbetrouwbaar aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet volstond om de huidige eis van bewijs te negeren.

De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) in overweging genomen, dat stelde dat de noodzakelijke medische behandeling in China beschikbaar was en dat de eiser in staat was om te reizen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen toegang had tot de benodigde medische zorg in China. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geweigerd om uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, omdat de eiser zijn identiteit en nationaliteit niet had aangetoond. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7989
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. W.N. van der Voet,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Kemalli-Aydin.

Procesverloop

Eiser heeft ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die heeft deelgenomen aan de zitting via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen T. Wang.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1972 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Hij heeft meerdere procedures om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) doorlopen. Deze staan in rechte vast. [1]
2. Op 3 juni 2016 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 19 september 2016 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Verder heeft verweerder eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Het hiertegen ingestelde beroep is op 18 oktober 2016 gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de weigering eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen, en heeft verweerder in het bijzonder opgedragen om bij een nieuw te nemen besluit een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) op te vragen.
3. Het BMA heeft op 2 februari 2017 en 13 december 2017 advies uitgebracht. Bij besluit van 11 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 31 mei 2018 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker (eiser) niet mag worden uitgezet tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Op 30 januari 2020 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Op 3 juni 2020 heeft het BMA opnieuw advies uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het BMA-advies van 3 juni 2020. Hieruit blijkt dat eiser bekend is met terminale nierinsufficiëntie waarvoor hij in 2014 een niertransplantatie heeft gehad. Thans is er sprake van een bevredigende nefrologische situatie met slechts minimale proteïnurie (eiwit in de urine, een maat voor de nierfunctie) bij medicamenteus redelijk gereguleerde bloeddruk met 3 anti-hypertensiva (bloeddrukverlagende medicatie). Eiser heeft verder een persisterende milde secundaire hypoparathyreoïdie (te snel werkende bijschildklieren) zonder hypercalciëmie (verhoogde calciumwaarden). In verband met een milde diabetes mellitus type 2 werd in oktober 2018 gestart met metformine. In verband met langdurige klachten van irritatie in de keel is eiser gezien door KNO-arts, die concludeerde dat er sprake was van globusgevoel mogelijk gerelateerd aan keelschrapen of reflux waarvoor hij is gestart met pantoprazol. Eiser heeft een jichtaanval gehad, secundair een hyperuricemie (een te hoog urinezuur gehalte) bij tacrolimus en chloortalidon, waarvoor hij is gestart met allopurinol. Eiser wordt behandeld door een internist-nefroloog en dient levenslang medicatie te gebruiken om afstoting van zijn nier te voorkomen. Eiser moet onder specialistische controle blijven bij een ziekenhuis met niertransplantaties. De minimale controlefrequentie is vier keer per jaar.
Het BMA komt tot de conclusie dat het achterwege blijven van de medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn en dat de noodzakelijke medische behandeling in China aanwezig is. Eiser is in staat om te reizen. Er wordt aangeraden dat eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt bij terugkeer, dat hij zijn medicatie continueert tijdens de reis en dat hij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met geldige documenten. Daarnaast heeft eiser ook niet aangetoond dat het ontbreken van deze documenten hem niet valt toe te rekenen. Nu zijn asielrelaas is afgewezen bestaat er voor hem geen beletsel om de Chinese autoriteiten te benaderen om in het bezit te geraken van officiële documenten. Dat in het verleden nooit getwijfeld is aan eisers identiteit en nationaliteit kan niet de plaats innemen van een officieel geldig document met het daaraan verbonden bewijs. Verweerder stelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 10 juni 2020 heeft geoordeeld dat verweerder hiermee geen te zware bewijslast hanteert. [3]
5. Eiser voert aan dat verweerder al meer dan tien jaar niet twijfelt aan zijn herkomst. Verweerder heeft in eerdere procedures ook aan de medische situatie in China getoetst. Verweerder hanteert een te zware maatstaf door nu opeens, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, het ontbreken van officiële identificerende documenten tegen te werpen. Verder wijkt de casus van de Afdeling af van die van eiser, omdat daar gesproken wordt over het niet hebben getwijfeld aan de identiteit en nationaliteit bij de aanvraag van het medische advies, terwijl bij eiser al meer dan tien jaar niet aan de identiteit en herkomst wordt getwijfeld. Eiser verwijst in dat kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 juni 2020. [4]
Verder stelt eiser dat uit rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 niet duidelijk blijkt of dit oordeel van de Afdeling nog behoort tot de grief van de staatssecretaris. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de door eiser ingebrachte deskundigenrapportages van J. van der Putten niet betrokken, waaruit evident blijkt dat hij geen feitelijke toegang heeft voor de door hem benodigde behandeling en medicatie waardoor een artikel 3 EVRM [5] situatie dreigt. Ook heeft verweerder ten onrechte geen acht geslagen op de brief van huisarts dr. R. Spanninga van 28 november 2017 en de brief van internist-nefroloog dr. H.W. Hamersvelt van 29 oktober 2017. Het BMA-onderzoek is daarom niet voldoende inzichtelijk en concludent tot stand gekomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
Volgens het beleid van verweerder ten aanzien van artikel 64 van de Vw, neergelegd in paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), kan de IND uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Volgens paragraaf A3/7.1.5 van de Vc - voor zover van belang - rust de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling.
Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de vraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.
Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt door verweerder niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. [6] Verder heeft de Afdeling overwogen dat, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder strekt dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. [7]
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. De rechtbank zal dan ook volstaan met de beoordeling of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht. De enkele stelling dat het BMA ten onrechte geen acht geslagen op de brief van huisarts dr. R. Spanninga van 28 november 2017 en de brief van internist-nefroloog dr. H.W. Hamersvelt van 29 oktober 2017 is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat deze informatie verouderd is en dat op pagina 2 van het BMA-advies van 3 juni 2020 duidelijk staat vermeld welke recente informatie van de behandelaars van eiser betrokken is bij de totstandkoming van het advies. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat in de deskundigenrapportages van J. van der Putten van 30 april 2018 en 23 mei 2018 niet wordt betwist dat de noodzakelijke medische behandeling in China aanwezig is.
10. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht het BMA-advies van 3 juni 2020 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
11. Verweerder heeft in paragraaf A3/7.1.5 van de Vc neergelegd dat als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, hij in beginsel niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. In de toelichting op het beleid wordt in dit kader verwezen naar het arrest Paposhvili van 13 december 2016 [8] van het EHRM [9] . Uit dit arrest volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Pas als die vreemdeling dit bewijs over de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling eerst aannemelijk moet maken dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in het land van herkomst. Dat kan niet zonder dat hij aannemelijk maakt wie hij is. Een uitzondering hierop bestaat indien het ontbreken van een identiteitsdocument de vreemdeling niet valt toe te rekenen. [10]
12. De rechtbank overweegt dat verweerder met de eis dat originele documenten moeten worden overgelegd ter staving van de identiteit en nationaliteit geen te zware maatstaf hanteert. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat in rechte vast staat dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, en dat er daarom voor eiser geen enkel beletsel bestaat om de Chinese autoriteiten te benaderen om in het bezit te geraken van originele documenten. Verweerder heeft eiser herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om dergelijke documenten over te leggen, hetgeen eiser heeft nagelaten. Het enkele feit dat het BMA heeft getoetst aan de medische situatie in China maakt niet dat eiser zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 volgt dat verweerder door het aanvragen van een BMA-advies nog geen standpunt inneemt over de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling. Verder is rechtsoverweging 3.1. uit deze uitspraak wel degelijk een overweging van de Afdeling. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 juni 2020 treft ook geen doel, omdat dit geen identieke zaak is. Deze uitspraak gaat namelijk over de vraag onder welke bijzondere omstandigheden het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan het tegenwerpen van identiteit en nationaliteit bij aanspraken ingevolge het arrest Chavez-Vilchez.
13. Omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond, heeft dit tot gevolg dat hij niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in China voor hem persoonlijk niet toegankelijk is.
14. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht geen uitstel van vertrek aan eiser heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
15. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie onder meer de uitspraak van 17 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4012.
7.Zie onder meer de uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:131.
8.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, en 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1429.