ECLI:NL:RBDHA:2021:327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
NL20.22001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-Italië: beroep ongegrond wegens interstatelijk vertrouwensbeginsel en asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit bezittende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er geen garantie was voor opvang en medische zorg in Italië, vooral in het licht van de coronacrisis. Hij vreesde voor indirect (ketting-)refoulement en stelde dat de situatie in Italië niet veilig was voor hem.

De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat er ernstige gronden waren om aan te nemen dat hij bij terugkeer in Italië een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling zou lopen. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd. De rechtbank stelde vast dat verweerder deugdelijk had gemotiveerd dat Italië als verantwoordelijke lidstaat kon worden aangemerkt en dat er geen aanwijzingen waren dat eiser in Italië geen zorg- en opvangvoorzieningen zou kunnen krijgen. De rechtbank oordeelde dat de coronapandemie geen reden was om anders te oordelen, aangezien deze van tijdelijke aard is en geen invloed heeft op de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier, en werd openbaar gemaakt op 18 januari 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.22001
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. A. Šimičević), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.P. Guerain).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.22002 (verzoek om voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 13 januari 2021 in Dordrecht. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op [geboortedatum eiser] geboren en bezit de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 23 september 2020 ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 22 oktober 2020 bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser voert aan dat verweerder zonder nadere toelichting is voorbijgegaan aan zijn verzoek om uitstel van de procedure. Ook is verweerder voorbijgegaan aan stukken over de situatie in Italië, waarnaar hij in zijn zienswijze heeft verwezen. Reeds hierom is het bestreden besluit ondeugdelijk en gebrekkig gemotiveerd. Hij verwijst daarom opnieuw naar deze stukken. Er lijkt geen garantie te zijn dat hij in Italië opvang en medische zorg kan verkrijgen. Ook is het niet duidelijk hoe Italië Dublinterugkeerders of asielzoekers behandelt. Gelet op de coronacrisis is er sprake van een uitzonderlijke situatie. Het is noodzakelijk om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van nadere officiële berichtgeving over het voortzetten van Dublinoverdrachten. Hij vreest dat hij in Italië geen opvang verkrijgt en dat hij het risico loopt op indirect (ketting-)refoulement. Ter ondersteuning hiervan verwijst hij naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 14 maart 2017 inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije (ECLI:CE:ECHR:2017:0314JUD004728715). Verweerder dient van overdracht af te zien, dan wel garanties van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen. Verweerder heeft zich ten onrechte niet vergewist van de situatie bij terugkeer in Italië. Hij loopt dan een significant risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eiser.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij als gevolg van zijn overdracht in Italië een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het EVRM zal lopen en dat voor Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierin is eiser niet geslaagd. Anders dan eiser stelt, is verweerder bij het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd ingegaan op alle stukken die eiser in zijn zienswijze heeft genoemd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij (vanwege het coronavirus) geen zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen in Italië. Het is ook niet gebleken dat eiser zich in zo’n geval niet zou kunnen beklagen bij de Italiaanse autoriteiten en dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Door het fictieve claimakkoord hebben de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag op zich genomen. Italië is als lidstaat van de Europese Unie partij bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag en gebonden aan het Handvest en de Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht, zoals de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks te vrezen heeft voor indirect (ketting-)refoulement. Het arrest Ilias en Ahmed tegen Hongarije geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook het feit dat de coronapandemie heerst is geen reden om anders te oordelen. Deze pandemie is in beginsel van tijdelijke aard en heeft mogelijk alleen invloed op het tijdstip van de feitelijke overdracht. Dit betekent dat de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet op deze grond onrechtmatig is en dat, als dit beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032) en van 17 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1429)). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er een schending dreigt van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM bij eisers overdracht of als gevolg daarvan. Aldus is niet gebleken dat eiser voldoet aan de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid die volgt uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218). Verweerder behoefde daarom geen nader onderzoek te doen naar
de situatie van eiser en voor eiser geen extra eisen te stellen of individuele garanties te verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Verweerder is niet zonder meer voorbijgegaan aan eisers verzoek van 6 november 2020 om uitstel. Bij faxbericht van 9 november 2020 heeft verweerder zijn afwijzing gemotiveerd met het standpunt dat eisers verzoek niet voldoet aan het bepaalde in paragraaf C1/2.12. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Bovendien heeft verweerder bij dat faxbericht meegedeeld dat zolang er nog geen sprake is van een (fictief) akkoord met de Italiaanse autoriteiten, verweerder nog geen beschikking zal uitbrengen. Het bestreden besluit dateert van 24 december 2020. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van
6 november 2020 tot 24 december 2020 niet in staat was om met zijn gemachtigde te spreken en een nadere zienswijze in te dienen.
3.2.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.