ECLI:NL:RVS:2014:693

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201308677/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 8 augustus 2013 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 30 januari 2013 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verkregen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij haar beroep, wat de vreemdeling betwistte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2014 behandeld. De vreemdeling stelde dat de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning van belang was voor toekomstige naturalisatie. De Afdeling oordeelde dat de vreemdeling wel degelijk belang had bij de toetsing van de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen belang was. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd zonder terugwijzing afgedaan, waarbij de Afdeling het besluit van 30 januari 2013 toetste aan de beroepsgronden die in eerste aanleg waren aangevoerd. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van een vervolgaanvraag, en dat de beroepsgrond van de vreemdeling faalde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201308677/1/V2.
Datum uitspraak: 18 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 augustus 2013 in zaak nr. 13/4661 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belang heeft bij het door haar ingestelde beroep. Het door haar gestelde belang bij een eerdere ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning in het licht van toekomstige naturalisatie levert dit belang op.
1.1. Voor het moment van verlening van het Nederlanderschap is de ingangsdatum van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bepalend. Voor verlening van het Nederlanderschap komt de vreemdeling in beginsel in aanmerking door tijdsverloop na verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verlening van het Nederlanderschap is derhalve niet afhankelijk van een onzekere gebeurtenis, zij het dat een onzekere toekomstige gebeurtenis het tijdsverloop kan doorbreken.
De vreemdeling heeft derhalve belang heeft bij de toetsing in rechte van de ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Nu de zaak geen verdere behandeling door de rechtbank behoeft, wordt deze ingevolge artikel 8:116 van de Awb zonder terugwijzing afgedaan. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 30 januari 2013 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
2.1. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat zij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een vervolgaanvraag. De stelling van de vreemdeling dat haar echtgenoot en haar buurvrouw, die haar gewoonlijk helpen bij de administratie, ziek waren, kan niet afdoen aan deze eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Dat de vreemdeling niet tijdig over de aanvraagformulieren heeft kunnen beschikken, heeft zij niet gestaafd.
De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 augustus 2013 in zaak nr. 13/4661;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2014
572-795.