ECLI:NL:RBDHA:2018:11781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverlenging wegens te late aanvraag en gebrek aan verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlenging van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Derksen, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel had ingewilligd, maar met een ingangsdatum die niet overeenkwam met de datum van de aanvraag. Eiser had zijn aanvraag te laat ingediend, en de rechtbank diende te beoordelen of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De rechtbank overwoog dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een vervolgaanvraag. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte kon zijn van de afloop van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat de te late indiening aan eiser was toe te rekenen en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had ook geen medische onderbouwing kunnen overleggen voor zijn stelling dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.264
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlengen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd met ingang van 12 april 2017, geldig tot 12 april 2022.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.P. Shanthan. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank de zaak geschorst.
Na de schorsing heeft de rechtbank de behandeling van de zaak ter zitting hervat en eiser in de gelegenheid gesteld nog een korte opmerking te maken.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door verweerder is ontvangen. Dit geldt ook voor verlengingen. Indien een verlengingsaanvraag te laat is ingediend maar dit niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de ‘oude’ vergunning afloopt. Dit volgt uit artikel 44, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Bij de beantwoording van de vraag of te late indiening van de aanvraag aan eiser is toe te rekenen, komt aan verweerder beoordelingsvrijheid toe. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het te laat indienen van de aanvraag aan eiser valt toe te rekenen en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:693) volgt dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een vervolgaanvraag. Uit het besluit van
13 december 2012 blijkt dat de verblijfsvergunning is verleend met ingang van 27 april 2011. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de tijd tot 27 april 2017 niet kon weten dat zijn verblijfsvergunning op dat moment zou verlopen. Dat eisers werkgever en later de uitkeringsinstantie er ook pas later achter kwamen dat eisers verblijfsvergunning was verlopen leidt niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat verweerder ten onrechte geen aanvraagformulier had toegezonden voor de aanvraag voor de verlenging van de verblijfsvergunning, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van eiser in deze. Eisers stelling dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om tijdig een aanvraag tot verlenging aan te vragen, is niet door middel van (medische) stukken onderbouwd en faalt reeds hierom.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel