ECLI:NL:RBDHA:2019:14370
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de gevolgen van te late indiening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op 27 juni 2018 was verlopen. Hij diende op 28 september 2018 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze aanvraag werd pas ingewilligd bij besluit van 16 november 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de late indiening. Eiser was van mening dat zijn verblijfsvergunning aansluitend aan zijn eerdere vergunning verleend had moeten worden, en verwees naar een wijziging in het beleid per 2 november 2018 die volgens hem niet op hem van toepassing was.
De rechtbank overwoog dat eiser belang had bij het beroep, omdat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning bepalend is voor een eventuele toekomstige naturalisatie. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag en dat de door hem aangevoerde redenen niet als verschoonbaar konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de aanvraag te laat was ingediend en dat de wijziging in het beleid niet op eiser van toepassing was, aangezien zijn oude verblijfsvergunning al drie maanden was verlopen op het moment van de beleidswijziging. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.