ECLI:NL:RBDHA:2015:15986
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod van langdurig verblijvende vreemdeling in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die op 25 juli 2014 door verweerder werd ingetrokken, en tegen hem werd een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank heeft de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod beoordeeld aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000 en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser stelde dat hij ten onrechte een verblijfsgat was tegengeworpen en dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met zijn rechten onder artikel 8 EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het behoud van zijn verblijfsvergunning, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de lange gevangenisstraffen die hem waren opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de staat bij handhaving van de openbare orde zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn rechten onder het EVRM. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.