ECLI:NL:RBDHA:2018:14989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
NL 18.13793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en ingangsdatum verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, na eerder een asielvergunning voor bepaalde tijd te hebben ontvangen die afliep op 27 maart 2018. De staatssecretaris had de aanvraag ingewilligd, maar met een ingangsdatum van 1 mei 2018, wat leidde tot een verblijfsgat voor de eiser. De eiser stelde dat de te late indiening van zijn aanvraag niet aan hem te wijten was, aangezien hij op 12 februari 2018 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was geweest om zijn aanvraag te registreren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag niet eerder in behandeling was genomen en dat de eiser zich tijdig had gemeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ingangsdatum van de vergunning mogelijk op 12 februari 2018 zou komen te liggen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Younge),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingewilligd met 1 mei 2018 als ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, zoals vooraf aangegeven, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is van Syrische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser is op
30 oktober 2012 vertrokken uit Syrië. Op 4 maart 2013 reisde eiser Nederland in en op 5 maart 2013 deed hij een aanvraag tot verlening van een vergunning asiel. Op 4 april 2013 heeft eiser een asielvergunning gekregen, geldig tot 27 maart 2018. Dit beroep gaat over de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2. Verweerder heeft als ingangsdatum 1 mei 2018 genomen omdat dat volgens hem de datum is waarop eiser zijn aanvraag heeft ingediend. Omdat eisers vergunning voor bepaalde tijd afliep op 27 maart 2018, ontstaat daarmee een verblijfsgat.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de te late indiening niet aan hem te wijten is. Hij is naar het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geweest op 12 februari 2018, vóór het verlopen van de verblijfsvergunning. Hij heeft daar foto's, vingerafdrukken en een handtekening laten registreren voor zijn aanvraag tot verlening van een vergunning voor onbepaalde tijd. Op zijn vraag of hij nog iets moest doen heeft de betreffende medewerker van de IND geantwoord dat dit niet het geval was. Hij was daarom in de veronderstelling dat hij de aanvraag al gedaan had. Verweerder heeft verzuimd om hem het formulier voor te leggen waarmee de aanvraag definitief gemaakt zou worden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn bezoek aan het loket van de IND een uitdraai van de reisgeschiedenis van zijn ov-chipkaart overgelegd.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers te laat ingediende aanvraag aan hem is toe te rekenen. Dat eiser bij de IND in Den Haag is geweest om zijn foto’s, vingerafdrukken en handtekening voor een nieuwe aanvraag te laten registreren doet niet af aan het feit dat eiser zelf, eventueel met behulp van derden, nog een aanvraag moest indienen. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van zijn vervolgaanvraag. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 februari 2014. [1] Dat hij zich na het bezoek aan het loket ervan heeft vergewist dat zijn aanvraag was ingediend is niet gebleken volgens verweerder.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezoek aan het loket van de IND en het daar registreren van genoemde gegevens op 12 februari 2018 niet heeft betwist. Verweerder heeft ook niet betwist dat eiser daar toen op die datum was voor het indienen van zijn aanvraag tot verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank ziet op basis van het dossier ook niet in voor welk ander doel eiser naar het loket zou zijn gekomen om foto’s, vingerafdrukken en een handtekening te laten registreren. De rechtbank houdt het er daarom voor dat eiser met het genoemde doel - dat wil zeggen het indienen van een aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd - aan het loket van de IND in Den Haag is verschenen op 12 februari 2018.
6. Zonder nadere motivering van verweerder ziet de rechtbank niet in waarom eisers aanvraag niet in behandeling is genomen op 12 februari 2018. Als verweerder vond dat hij nog niet voldoende informatie of stukken had om deze aanvraag in behandeling te kunnen nemen had het op zijn weg gelegen om eiser hierop te wijzen. Dat eiser zich er nadien nog van had moeten vergewissen dat zijn aanvraag was ingediend volgt de rechtbank niet. De situatie in de zaak die bij de Afdeling speelde in de door verweerder genoemde uitspraak is anders dan de situatie die hier voorligt. Daar had de vreemdeling zich niet gemeld binnen de termijn en gaf zij als reden op dat de personen die haar normaal gesproken helpen met haar administratie ziek waren. In deze zaak heeft eiser zich zoals hiervoor overwogen wel binnen de termijn gemeld. Verweerder heeft gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd waarop hij de ingangsdatum van de verleende vergunning baseert.
7. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor finale geschilbeslechting. Verweerder zal naar aanleiding van deze uitspraak waarschijnlijk onderzoek willen doen naar de vraag wat er nu precies is gebeurd tijdens het bezoek van eiser aan het IND kantoor op 12 februari 2018, voor zover dat nog te achterhalen valt. Mocht er niets meer uit dat onderzoek naar boven komen, dan zou het gelet op het voorgaande in de rede liggen dat verweerder de vergunning asiel onbepaalde tijd verleent met ingang van 12 februari 2018.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.