ECLI:NL:RVS:2014:183
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 februari 2013. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 27 januari 2012, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling had in eerste instantie een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Echter, tijdens de procedure bleek dat de vreemdeling sinds 18 oktober 2012 met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had met zijn gemachtigde. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat, gezien het vertrek van de vreemdeling en het ontbreken van contact, het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond was. De grieven van de staatssecretaris behoefden geen verdere bespreking. De rechtbank uitspraak werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De beslissing werd genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de uitspraak in het openbaar deden op 22 januari 2014.