ECLI:NL:RBDHA:2018:2438
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op grond van Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 februari 2018, die plaatsvond in Middelburg, heeft de gemachtigde van de eiser verklaard dat zij op 7 februari 2018 voor het laatst contact heeft gehad met de eiser, die sindsdien zonder bericht is verdwenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Litouwse autoriteiten op 21 februari 2018 waren geïnformeerd dat de overdracht van de eiser niet kon worden uitgevoerd, omdat hij was verdwenen.
De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Gezien het feit dat de eiser sinds 7 februari 2018 geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde en niet is verschenen op de zitting, concludeert de rechtbank dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Dit betekent dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland en derhalve geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. J.A.B. Koens. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.