200900749/1/H2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2009 in zaak nr. 07/451 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de inspecteur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de inspecteur de tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2005 voor [appellante] voorlopig vastgesteld op een bedrag van € 5.062,-.
Bij besluit van 15 november 2006 heeft de inspecteur naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar de tegemoetkoming opnieuw berekend en voorlopig vastgesteld op € 12.375,-.
Bij uitspraak van 8 januari 2009, verzonden op 12 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2009.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2009, waar de inspecteur, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij daarbij geen belang meer heeft nu bij besluit van 15 augustus 2007 de tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2005 definitief is vastgesteld. In dit verband voert [appellante] aan dat, anders dan in het door de rechtbank bij haar overwegingen betrokken arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2007 in zaak nr. 43.221 (www.rechtspraak.nl; LJN: AZ5578) waarbij het cassatieberoep tegen de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 7 april 2006 in zaak nr. 718/04 (LJN: AW1315) ongegrond is verklaard, in het onderhavige geschil de definitieve tegemoetkoming kinderopvang nog niet onherroepelijk is komen vast te staan omdat de inspecteur nog geen besluit heeft genomen op het door haar daartegen gemaakte bezwaar.
2.2. De wetgever heeft op de gebruikelijke wijze beroep opengesteld tegen zowel de voorlopige als de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang. Hoewel, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de inhoudelijke gronden tegen de voorlopige vaststelling ook in de procedure tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming kunnen worden aangevoerd, voor zover in die procedure dezelfde aspecten een rol spelen, betekent het enkele feit dat de tegemoetkoming hangende het beroep tegen de voorlopige vaststelling definitief is vastgesteld en de voorlopige vaststelling daarmee is verrekend, anders dan de rechtbank heeft overwogen niet, dat [appellante] daarom geen belang meer heeft bij haar beroep. Het procesbelang bij een rechterlijk oordeel over de voorlopige vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang is daarin gelegen dat dit oordeel ook gevolgen kan hebben voor de definitieve vaststelling en de daarover eventueel lopende procedure. Het betoog dat het beroep tegen het besluit van 15 november 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, slaagt derhalve.
2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank aan de inhoudelijke beroepsgronden niet is toegekomen en deze in hoger beroep evenmin aan de orde zijn geweest, zal de Afdeling de zaak naar de rechtbank terugwijzen om inhoudelijk door haar te worden behandeld en beslist.
2.4. Van proceskosten in hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2009 in zaak nr. 07/451;
III. wijst de zaak naar die rechtbank terug;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010