ECLI:NL:RVS:2009:BJ2170
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Echtheid van Iraaks paspoort en de gevolgen voor asielaanvraag
In deze zaak heeft de Raad van State op 6 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De vreemdeling had in de bestuurlijke fase consistente verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en afkomst uit Kirkuk, Centraal-Irak. Na het indienen van nationaliteits- en identiteitsdocumenten, die door de Koninklijke Marechaussee (KMar) als vals waren beoordeeld, overhandigde de vreemdeling een Iraaks paspoort. Dit paspoort werd door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst als authentiek beoordeeld. De vreemdeling stelde dat hij hiermee voldeed aan zijn verplichting om zijn afkomst aannemelijk te maken op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De staatssecretaris van Justitie betwistte echter de echtheid van het paspoort en weigerde het te accepteren, enkel op basis van zijn twijfels over de wijze van afgifte en de onduidelijkheid over de brondocumenten. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet zomaar aan het paspoort kon twijfelen zonder verder onderzoek te doen naar de echtheid bij de Iraakse autoriteiten. Het besluit van de staatssecretaris om het paspoort buiten beschouwing te laten, werd als strijdig met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht beoordeeld. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de grieven van de vreemdeling gegrond werden verklaard.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 966,00 werden vastgesteld.