Overwegingen
1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 21 september 2018 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft drie eerdere asielaanvragen ingediend die werden afgewezen. Al deze afwijzingen staan in rechte vast. Omdat de laatst ingediende aanvraag voortborduurt op wat er bij de eerste en derde asielaanvraag naar voren is gekomen, zal hierna kort uiteen worden gezet wat er in die procedures is gebeurd.
2. De eerste asielaanvraag is ingediend op 8 augustus 2007. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (oud). Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 21 oktober 2009is het beroep tegen het besluit tot afwijzing gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Aan verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat verweerder niet (zonder meer) kon uitgaan van de juistheid van de taalanalyse.
Verweerder heeft een vervangend rapport taalanalyse op laten stellen. In dit rapport is de taalanalist tot de conclusie gekomen dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Verweerder heeft daarom de aanvraag bij besluit van 10 februari 2010 opnieuw afgewezen.
Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 29 juni 2011, het beroep tegen de nieuwe afwijzing ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdelingvan 20 augustus 2011in rechte komen vast te staan.
3. Eiser heeft op 12 oktober 2017 een derde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat hij beschikt over drie nieuwe documenten, te weten een nationaliteitsverklaring, een geboorteverklaring en een “letter of approval” van de staat Jubbaland. Volgens eiser blijkt daaruit dat hij wel afkomstig is uit Zuid-Somalië. Deze asielaanvraag is afgewezen omdat er volgens verweerder geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, omdat de authenticiteit van de overgelegde documenten niet is komen vast te staan. Het beroep van eiser tegen deze afwijzing is bij uitspraak van 18 april 2018 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2018in rechte komen vast te staan.
4. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij over nieuwe documenten beschikt, te weten een paspoort en een identiteitsbewijs. Ook heeft hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat er sprake is van nieuwe omstandigheden, te weten zijn uitlatingen op Facebook over maatschappelijke problemen in Somalië. Tot slot heeft hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is van een verslechterde situatie in Somalië.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Eiser zegt afkomstig te zijn uit Afmadow, Zuid-Somalië;
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het (nog steeds) niet geloofwaardig is dat eiser uit Zuid-Somalië komt.
- Eiser stelt zich op sociale media kritisch te hebben uitgelaten over diverse maatschappelijke problemen;
Hierover heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet kan worden aangemerkt als een nieuw element dat of nieuwe bevinding die aanleiding geeft tot een ander oordeel dan verwoord in het reeds eerder genomen besluit.
- De verslechterde veiligheidssituatie in Somalië;
Hierover heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep op de veiligheidssituatie in Zuid-Somalië voor eiser niet van belang is, nu (nog steeds) niet gevolgd wordt dat hij daarvandaan komt.
6. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het paspoort en identiteitsbewijs zijn gebaseerd op de documenten die zijn overgelegd in de derde asielaanvraag. Van deze documenten is de authenticiteit niet komen vast te staan en deze zijn gebaseerd op de eigen verklaring van eiser. De afgifte van het paspoort en identiteitsbewijs is daarmee gebaseerd op niet te verifiëren brondocumenten. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat in het paspoort en de identiteitskaart weliswaar staat vermeld dat Afmadow de geboorteplaats is van eiser, maar dat daartegenover de eerder afgenomen taalanalyse staat. Hieruit blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de taalgemeenschap van Zuid- Somalië. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaring van eiser dat hij geruime tijd in andere Arabische landen heeft gewoond waardoor zijn uitspraak is veranderd, onvoldoende is om de uitkomsten van de taalanalyse terzijde te schuiven. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2018.
8. Eiser voert aan dat is komen vast te staan dat hij afkomstig is uit Zuid-Somalië, gelet op het feit dat het paspoort en het identiteitsbewijs van eiser door verweerder zijn aangemerkt als “echt”, en gelet op de documenten die zijn overgelegd in de derde asielaanvraag. Daarbij wijst eiser erop dat van de bij de derde aanvraag overgelegde documenten slechts is geoordeeld dat de authenticiteit niet is komen vast te staan. Er is dus geen uitsluitsel over de authenticiteit van die documenten. Voorts betwist eiser de uitkomst van de taalanalyse niet, maar stelt hij dat de uitkomst is te verklaren omdat hij al langere tijd niet meer in Zuid-Somalië woont. Zijn spraak is daardoor veranderd.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2009blijkt dat het verweerder niet vrij staat om aan een echt bevonden paspoort geen waarde te hechten, louter op basis van bij verweerder gerezen twijfel. Wil verweerder, op grond van de twijfel, ingegeven door de wijze waarop dit paspoort is afgegeven en de onduidelijkheid over de brondocumenten op basis waarvan het is afgegeven, het paspoort niettemin buiten beschouwing laten, dan had het op zijn weg gelegen daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de autoriteiten. In deze zaak ging het om een eerste asielaanvraag, waarbij er twijfel was over de herkomst van de vreemdeling.
10. In de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2018, zoals door verweerder aangehaald, gaat het om een opvolgende asielaanvraag, waarbij er twijfel was over de herkomst van de vreemdeling. In die uitspraak oordeelt de Afdeling dat het echt bevonden paspoort alleen ziet op de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling. Verweerder heeft volgens de Afdeling dan ook terecht betoogd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, daadwerkelijk in de DRCheeft verbleven. Het paspoort werpt daarom geen ander licht op de in het besluit neergelegde overweging dat, mede gelet op de uitkomst van de in de vorige procedure uitgevoerde taalanalyse, de vreemdeling zijn gestelde herkomst uit de DRC niet aannemelijk heeft gemaakt.
11. In deze zaak heeft verweerder twijfels over de afgifte van het echt bevonden paspoort en de echt bevonden identiteitskaart. Verweerder heeft die twijfels onderbouwd, door te stellen dat het paspoort niet is afgegeven op grond van officiële brondocumenten. Aan het paspoort liggen immers de documenten ten grondslag zoals overgelegd in de derde asielaanvraag. Gebleken is dat die documenten zijn verstrekt op grond van de eigen verklaringen van eiser.
12. Zoals uit de genoemde jurisprudentie blijkt, moet in het geval er twijfel bestaat nader onderzoek gedaan worden bij de betreffende autoriteiten. Verweerder heeft dit in deze zaak al gedaan. In de eerste asielprocedure is immers een taalanalyse uitgevoerd. Uit die taalanalyse blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de taalgemeenschap uit Zuid-Somalië. Daarmee heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde herkomst van eiser uit Zuid-Somalië niet aannemelijk is gemaakt met het overgelegde paspoort. Dat in het paspoort van eiser zijn geboorteplaats is genoemd, is niet doorslaggevend gelet op de uitkomst van de taalanalyse.
Toetsing aan artikel 3 van het EVRM
13. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit Somalië. Volgens eiser had verweerder daarom hoe dan ook moeten toetsen aan artikel 3 van het EVRM, gelet op de uitlatingen van eiser op Facebook, in samenhang met het feit dat hij daar geen sociaal netwerk heeft, de algemene situatie in Somalië, het feit dat eiser verwesterd is en dat hij tot een minderheidsstam behoort. Eiser loopt immers gelet op zijn uitlatingen op sociale media in heel Somalië gevaar. Ten aanzien van de algemene situatie in Somalië heeft eiser ter zitting verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken.
14. Verweerder heeft de uitlatingen op sociale media niet bestreden, maar zich op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat dit door eiser niet eerder aangevoerd had kunnen worden, gelet op het feit dat hij die uitlatingen volgens zijn eigen verklaringen al zeker 6 à 7 jaar doet en gelet op de derde asielaanvraag in 2017. Eiser heeft in beroep een vertaling van een van zijn filmpjes op sociale media overgelegd, waarin eiser zich kritisch uitlaat over maatschappelijke gebeurtenissen in Somalië. Dit is door verweerder evenmin bestreden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de Somalische nationaliteit van eiser wordt aangenomen.
15. Gelet op dit feitencomplex is de motivering van het bestreden besluit onvoldoende. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd waarom de uitlatingen van eiser op sociale media geen reëel risico opleveren van schending van artikel 3 van het EVRM, mede gelet op algemene situatie in Somalië, zoals door eiser is onderbouwd met stukken.
16. Met de overweging van verweerder dat de uitlatingen van eiser op sociale media niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of omstandigheid en dat niet geloofwaardig is dat dit niet eerder aangevoerd had kunnen worden, heeft verweerder een onjuiste maatstaf gebruikt. Die conclusie kan worden getrokken als de asielaanvraag zou worden beoordeeld aan de hand van de afdoeningsmodaliteit zoals genoemd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Dat artikel regelt dat de asielaanvraag niet ontvankelijk kan worden verklaard in het geval er bij een opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen aan de asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak.
17. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht gaat het in deze zaak echter om een geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van eiser. Dat betekent dat verweerder had moeten beoordelen of de uitlatingen van eiser op sociale media geloofwaardig zijn en of die uitlatingen in het licht van de in samenhang daarmee door eiser genoemde feiten en omstandigheden leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM, dat zou kunnen leiden tot verlening van een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
18. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarom een gebrek bevat. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
19. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en met een toereikende motivering.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).