In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, die stelt Congolees te zijn, had zijn aanvraag op 24 april 2017 ingediend, maar deze werd als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiser niet geloofwaardig achtte, mede omdat eiser in het verleden onder een andere naam een visum voor Portugal had aangevraagd. Tijdens de zitting op 9 mei 2017 toonde eiser een Congolees paspoort, maar de rechtbank besloot het onderzoek te schorsen om dit paspoort door Bureau Documenten te laten onderzoeken. Het rapport van Bureau Documenten concludeerde dat het paspoort frauduleus was verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of het paspoort daadwerkelijk echt was. De rechtbank benadrukte dat de Congolese autoriteiten de uiteindelijke beslissing over de nationaliteit van eiser moeten nemen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser de gelegenheid moet krijgen om zijn zienswijze in te dienen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 768,-.