200808622/1/V2.
Datum uitspraak: 25 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 29 oktober 2008 in zaak nr. 08/6025 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 oktober 2008, verzonden op 31 oktober 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 5 maart 2009 en 13 oktober 2009 heeft de vreemdeling nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt in de grieven een en twee dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat twijfel bestaat over de door hem gestelde identiteit. Hij betoogt daartoe dat hij een paspoort heeft overgelegd dat door de staatssecretaris echt is bevonden en dat hij daarmee zijn identiteit voldoende heeft onderbouwd, aangezien van de juistheid van de gegevens in een echt bevonden paspoort moet worden uitgegaan. De gegevens in het paspoort komen bovendien overeen met de gegevens die hij bij zijn eerdere aanvraag heeft verstrekt. Voorts betoogt hij dat het niet aan hem is aannemelijk te maken dat de Iraakse ambassade bij de afgifte van het paspoort een sluitend en betrouwbaar onderzoek heeft gedaan naar zijn identiteit.
2.1.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, kan de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet.
2.1.2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2009 in zaak nr. 200805405/1; www.raadvanstate.nl, ligt het, indien de staatssecretaris een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel afwijst omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat zich die afwijzingsgrond voordoet. Als door de staatssecretaris aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen.
2.1.3. Blijkens het voornemen tot afwijzing van de onderhavige aanvraag is naar aanleiding van dactyloscopisch onderzoek, waaruit is gebleken dat de vreemdeling in Duitsland onder andere persoonsgegevens dan waaronder hij in Nederland bekend staat een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend, en een door de vreemdeling overgelegde nationaliteitsverklaring die door het bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: het bureau Documenten) vals is bevonden, bij de staatssecretaris ernstige twijfel gerezen omtrent de identiteit van de vreemdeling.
Bij zijn zienswijze heeft de vreemdeling vervolgens een Iraaks paspoort overgelegd, waarvan het bureau Documenten heeft verklaard dat geen zichtbare sporen van vervalsing zijn aangetroffen en dat het, gelet op het beschikbare referentiemateriaal, echt is.
De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 24 januari 2008, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling weliswaar een echt bevonden Iraaks paspoort heeft overgelegd, maar dat hij er desalniettemin niet in is geslaagd de twijfel over zijn identiteit weg te nemen, omdat uit zijn verklaringen is gebleken dat hij het paspoort heeft verkregen nadat hij een kleurenkopie van de vals bevonden nationaliteitsverklaring heeft overgelegd bij de Iraakse ambassade te Den Haag.
2.1.4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraakse ambassade te Den Haag een sluitend en betrouwbaar onderzoek heeft gedaan naar de door hem gestelde identiteit.
2.1.5. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2009 in zaak nr. 200901280/1/V2 (www.raadvanstate.nl), staat het de staatssecretaris niet vrij aan een door de vreemdeling ter staving van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd overgelegd paspoort, waarvan de echtheid door hem niet wordt betwist, geen waarde te hechten, louter op basis van bij hem om andere reden gerezen twijfel. Dit geldt te meer, indien het paspoort wordt overgelegd in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, waarbij het aan de staatssecretaris is aannemelijk te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.
2.1.6. De vreemdeling heeft weliswaar verzwegen dat hij onder andere personalia bekend staat in Duitsland, maar heeft, los daarvan, tegenover de staatssecretaris consistente verklaringen afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit die overeenkomen met de gegevens in het echt bevonden paspoort. Indien de staatssecretaris op grond van de twijfel, ingegeven door de wijze waarop het paspoort is afgegeven, niet van de juistheid van die gegevens wil uitgaan, ligt het op zijn weg daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de Iraakse autoriteiten. Met de enkele verwijzing naar de verklaringen van de vreemdeling over de wijze waarop het paspoort is afgegeven, heeft de staatssecretaris niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Het besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De derde grief behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 24 januari 2008 vernietigen. De staatssecretaris, thans de minister van Justitie (hierna: de minister), dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2008 in zaak nr. 08/6025;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 24 januari 2008, kenmerk 0303.30.0004;
V. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2010
284-563.
Verzonden: 25 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,