ECLI:NL:RVS:2007:BA3690

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701752/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting in het geval van Chinese autoriteiten

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 19 januari 2007. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 2 maart 2007 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris van Justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat de enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten slechts in een gering aantal gevallen reisdocumenten verstrekken, niet betekent dat zij niet bereid zijn om een reisdocument te verstrekken, mits de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het onderzoek niet frustreert. De staatssecretaris had ter zitting erkend dat de vreemdeling voldoende gegevens had verstrekt voor de behandeling van haar aanvraag om een reisdocument. De Raad van State concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat er reëel zicht op uitzetting bestaat. Het hoger beroep van de staatssecretaris wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701752/1.
Datum uitspraak: 16 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/6803 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 maart 2007 in het geding tussen:
[vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2007 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, nu hij ter zitting heeft erkend dat de vreemdeling ten behoeve van het door de Chinese autoriteiten te verrichten onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit volledige informatie heeft verstrekt en hij ten onrechte heeft gesteld dat indien de vreemdeling volledige en juiste gegevens heeft verstrekt, de Chinese autoriteiten een reisdocument zullen afgeven, nu hij die stelling niet heeft onderbouwd, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat reëel zicht op uitzetting bestaat. Daartoe betoogt hij dat zij aldus heeft miskend dat de Chinese autoriteiten over een uitgebreid bevolkingsregister beschikken, dat het voor de Chinese autoriteiten gemakkelijker zal zijn om een vreemdeling te traceren en een reisdocument te verstrekken naarmate deze meer juiste gegevens verstrekt en dat hij slechts kan controleren of de desbetreffende vreemdeling het aanvraagformulier voldoende heeft ingevuld en niet of de daarbij verstrekte gegevens ook juist zijn.
2.1.1. De rechtbank is, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 28 februari 2007 in zaak no. AWB 07/3509, ervan uitgegaan dat de Chinese autoriteiten slechts in een gering aantal gevallen een reisdocument afgeven. Nu voorts ter zitting door de staatssecretaris is erkend dat de vreemdeling volledige informatie heeft verstrekt, diende de staatssecretaris binnen twee weken na de inbewaringstelling aannemelijk te maken dat in dit geval daadwerkelijk zicht op uitzetting bestond en daarin is hij niet geslaagd, aldus de rechtbank.
2.1.2. De rechtbank heeft aldus niet, althans onvoldoende, onderkend dat de enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten slechts in een gering aantal gevallen reisdocumenten verstrekken, al aangenomen dat die omstandigheid zich inderdaad voordeed, op zichzelf niet betekent dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat die autoriteiten ook niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de desbetreffende vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Dat de staatssecretaris ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat de gegevens die door de vreemdeling waren verstrekt voldoende waren voor het door de Chinese autoriteiten in behandeling nemen van een aanvraag om afgifte van een reisdocument, laat onverlet dat bij het vervolgens in te stellen onderzoek kan blijken dat de verstrekte gegevens niet sporen met de gedetailleerde persoonsregistratie waarover die autoriteiten beschikken en alsnog blijkt dat de vreemdeling, ondanks haar op zichzelf volledige opgave, het onderzoek frustreert.
Nu de vreemdeling geen, haar persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de staatssecretaris het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden, doch heeft volstaan met een algemene verwijzing naar het lage percentage inwilligingen van de bij deze autoriteiten ingediende aanvragen, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het geval van de vreemdeling reëel zicht op uitzetting bestaat.
De grief slaagt.
2.2. De overige grieven, die zijn gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de maatregel, de toekenning van schadevergoeding en de proceskostenvergoeding, slagen evenzeer, nu deze beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden blijkens het hiervoor overwogene geen grond geven voor een ander oordeel, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 maart 2007 in zaak no. AWB 07/6803;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2007
452
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak