ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5932

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/19356
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en recht op rechtsbijstand bij artikel 59-gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van eiser, een Chinese vreemdeling. Eiser was op 6 mei 2007 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij had verzocht om rechtsbijstand tijdens het zogenaamde artikel 59-gehoor, maar de melding aan de piketcentrale was na sluitingstijd gedaan, waardoor er geen advocaat aanwezig kon zijn. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen onvoldoende inspanningen had geleverd om rechtsbijstand te realiseren. De rechtbank stelde vast dat de belangen van eiser niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure, namelijk het ontbreken van rechtsbijstand tijdens het gehoor. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande 23 mei 2007. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1265,-- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming en tot vergoeding van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/19356
V-nr.: [nummer]
inzake: [nummer], alias [alias 1], geboren op [geboortedatum] 1950, alias [alias 2], geboren op [geboortedatum] 1965, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 6 mei 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 8 mei 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 15 mei 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. B.J.P.M. Ficq. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.H. Diels als tolk in de Mandarijnen-Chinese taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser heeft aangegeven dat hij een raadsman bij het artikel 59-gehoor wenste. De piketmelding is gedaan na sluitingstijd. Verweerder heeft ten onrechte niet tot de volgende dag gewacht totdat er een raadsman aanwezig kon zijn. Dit klemt te meer omdat verweerder heeft gesteld dat de foto op het door eiser overgelegde verblijfsdocument niet gelijkend is en eisers raadsman in de gelegenheid had dienen te worden gesteld zich hierover uit te laten. Eisers raadsman had inzicht kunnen verschaffen.
Verweerder heeft de uitzettingshandelingen met onvoldoende voortvarendheid ter hand genomen. De termijn van veertien dagen betekent niet dat verweerder zo lang met het onderzoek mag wachten. Vertraging in het inboeken van het dossier mag niet voor rekening van eiser komen. Voorts kan niet worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting van eiser, nu slechts aan een klein percentage Chinezen een laissez passer wordt verstrekt. Gelet op het vorenstaande is de oplegging en voortduring van de onderhavige maatregel onrechtmatig te achten.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft conform zijn beleid gehandeld nu er twee uur is gewacht na de piketmelding alvorens met het artikel 59-gehoor is aangevangen. Eiser begreep dat de melding was gedaan en heeft impliciet toestemming gegeven dat het gehoor doorgang kon vinden. Verweerder was niet op de hoogte van de sluitingstijden van de piketcentrale. Het proces-verbaal van staandehouding vermeldt dat de persoon op de foto op het identiteitsbewijs en eiser niet één en dezelfde persoon zijn.
De Dienst Terugkeer en Vertrek kampt met kinderziekten. Zo is er vertraging in het 'inkloppen', dat wil zeggen inboeken van dossiers. Eisers dossier is nog in transitie en dient nog ingeboekt te worden. Er zijn in eisers zaak nog geen uitzettingshandelingen aangevangen. Verweerder heeft in beginsel veertien dagen de tijd om daarmee een aanvang te maken. Er zijn hiervan slechts acht dagen verstreken. Er is wel zicht op uitzetting naar China. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 april 2007 (JV 2007, 242).
Met betrekking tot eisers stelling omtrent de aanwezigheid van een raadman bij het artikel 59-gehoor overweegt de rechtbank als volgt.
In paragraaf A5/5.3.4.2 (thans vernummerd tot A6/5.2.4) van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat de vreemdeling in beginsel in het bijzijn van een advocaat wordt gehoord. Van die bevoegdheid moet door de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdig mededeling worden gedaan. Indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst wordt de piketdienst zo spoedig als mogelijk bij voorkeur per fax ingelicht. Ingeval binnen twee uur na verzending van het bericht geen advocaat aanwezig is, kan met het gehoor worden begonnen. Als de piketcentrale is gesloten, kan het verhoor na de inbewaringstelling plaatsvinden. In dat geval vangt de wachttijd van twee uur aan op het tijdstip van opening van de piketcentrale.
Niet bestreden is dat eiser rechtsbijstand bij het zogenaamde artikel 59-gehoor wenste. Evenmin is bestreden dat de melding aan de piketcentrale na sluitingstijd heeft plaatsgevonden. Overeenkomstig het hiervoor genoemde beleid kon derhalve het verhoor na de inbewaringstelling plaatsvinden en wel nadat twee uur was gewacht na opening van de piketcentrale. Noch uit het dossier noch uit hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard blijkt dat de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen zich zodanig heeft ingespannen dat de rechtsbijstand gerealiseerd kon worden. Evenmin is gebleken dat niet gewacht kon worden met het gehoor tot twee uur na openingstijd van de piketcentrale. Dat eiser heeft verklaard dat hij begreep dat de piketcentrale was ingelicht en hij vervolgens een verklaring heeft afgelegd doet hier niet aan af.
Blijkens bestendige jurisprudentie van de AbRS kan het niet laten bijstaan door een raadsman tijdens het gehoor in een geval als het onderhavige alleen tot onrechtmatigheid van de daarop volgende oplegging van de maatregel leiden, indien de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
De beschikking tot oplegging van de maatregel van bewaring (stuk 5) vermeldt dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert "omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal ontrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat betrokkene
- Geen vaste woon-/verblijfplaats heeft
- Zich niet aangemeld heeft bij de korpschef "
Niet vermeldt wordt dat eiser verdacht wordt van of veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf of ongewenst is verklaard. Evenmin wordt eiser tegengeworpen dat hij niet beschikt over een identiteitspapier, hij gebruik maakt van een (ver)vals(t) document of zich van een alias bedient.
Deze met de inbewaringstelling gediende belangen zijn niet zodanig groot dat zij in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
De rechtbank kan zich weliswaar voorstellen dat de gemachtigde van eiser ook na het artikel 59-gehoor had kunnen verifiëren of de persoon op de foto op het identiteitsbewijs en eiser niet één en dezelfde persoon zijn en zich hierover vervolgens had kunnen uitlaten. Dit neemt niet weg dat eiser belang had bij rechtsbijstand op het moment dat hij er recht op had en er om vroeg.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 23 mei 2007.
Om die reden dient schadevergoeding te worden toegekend vanaf 6 mei 2007 en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser in de politiecel ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en tot een bedrag van € 70,-- dat eiser op de detentieboot te Dordrecht ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1265, --.
Gelet op het voorgaande is er tevens aanleiding om verweerder als in de het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 23 mei 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1265,-- (zegge: twaalf honderd vijf en zestig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 23 mei 2007 door mr. G.S. Crince le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. Y.H.F. van Veldhuizen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.