ECLI:NL:RBZWB:2025:2155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/7980 tot en met 24/7983
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens misbruik van recht in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank concludeert dat belanghebbende misbruik maakt van het recht door herhaaldelijk verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2009 en 2010 in te dienen, terwijl deze aanslagen al eerder zijn verminderd op basis van een compromis dat in 2016 is bereikt met de inspecteur. Belanghebbende heeft in 2024 opnieuw verzoeken ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze verzoeken kennelijk ongegrond zijn en dat het instellen van beroep tegen de afwijzing van deze verzoeken misbruik van recht oplevert. De rechtbank wijst erop dat het rechtsmiddel van beroep niet bedoeld is om de juistheid van een in rechte vaststaande aanslag ter discussie te stellen. Bovendien merkt de rechtbank op dat de wijze van procederen door belanghebbende, die gekenmerkt wordt door een ongestructureerde en overmatige indiening van stukken, ook als misbruik van recht wordt aangemerkt. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7980 tot en met 24/7983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 30 november 2024 voor de belastingjaren 2009 en 2010.
1.1.
Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024 de inspecteur verzocht om de eerder aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2009 en 2010 te verminderen (de verminderingsverzoeken).
1.2.
Belanghebbende heeft op 16 september 2024 de inspecteur nogmaals verzocht om de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw te verminderen. Daarbij heeft hij verzocht om een schadevergoeding van € 150.000. Belanghebbende verwijst in het verzoek naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2016. [1]
1.3.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 16 oktober 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het verminderingsverzoek van 19 augustus 2024.
1.4.
De inspecteur heeft de verminderingsverzoeken bij besluiten van 30 oktober 2024 afgewezen.
1.5.
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen die besluiten.
1.6.
Op 4 november 2024 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek van 19 augustus 2024 afgewezen.
1.7.
Op 14 november 2024 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het verminderingsverzoek van 16 september 2024 en heeft hij verzocht om een dwangsom.
1.8.
Belanghebbende heeft op 26 november 2024 beroep ingesteld omdat de inspecteur naar aanleiding van de onder 1.7 genoemde ingebrekestelling nog geen beslissing heeft genomen op de verzoeken van 16 september 2024. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om een zitting te Middelburg.
1.9.
Bij brief van 27 november 2024 heeft de inspecteur aangegeven dat de onder 1.4 vermelde beslissingen ook betrekking hebben op het verzoek van 16 september 2024. Omdat de inspecteur inmiddels een beslissing heeft genomen, heeft het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het alsnog genomen besluit. [2] Nu belanghebbende echter nadrukkelijk afzonderlijk beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken van de inspecteur van 30 november 2024 voor wat betreft het belastingjaar 2010 zal de rechtbank in dat beroep afzonderlijk uitspraak doen (zaaknummers 25/62 en 25/63)
1.10.
Op 30 november 2024 heeft de inspecteur beslist op de bezwaren van 31 oktober 2024.
1.11.
Op 4 december 2024 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van beslissingen op de verzoeken van 16 september 2024 afgewezen.
1.12.
De inspecteur heeft op 12 december 2024 een verweerschrift ingediend.
1.13.
Belanghebbende is op 24 december 2024 opgeroepen voor de mondelinge behandeling ter zitting op 26 maart 2025. Gelijktijdig is de inspecteur uitgenodigd voor deze zitting.
1.14.
Bij bericht van 24 december 2024 heeft belanghebbende de behandelend rechter voorwaardelijk gewraakt. Het bericht vermeldt onder meer:
“(…)
Ik verzoek voor afwending wraking hetzij om dupliek verweerder hetzij sluiting onderzoek+uitspraak.
Ik ga niet naar zitting omdat dat ivm bovenstaand kan worden uitgelegd als instemming geen awb 7:2.”
1.15.
Bij bericht van 1 januari 2025 heeft belanghebbende de behandelend rechter een tweede maal voorwaardelijk gewraakt. Het bericht vermeldt onder meer:
“(…)
De eerdere bre 23/2288 gaat net als bre 24/7980 over evt. nieuw verminderingfeit 2009 ivm h97+w97.
Zijnde, o.a. feit, dat mijn staking-aangifte 2017, een nieuw verminderingfeit voor h97+w97 opleverde. Met terzijde BK-SGR24/728 waarin inspecteurs samenhangende compromis-knevelarij wordt betwist.
In zijn uitspraak 12april2024 besliste mr Boersma negatief nadat hij eerder ook al awb 7:2 blokkeerde.
Ik roep mr Boersma daarom hierbij op, om vrijwillig, alsnog, aan genoemde gedragsregel te voldoen.
Zijn rechtopvolger mag m.i. enkel toetsen of buitenbehandelingstelling geldt als fict. besluitweigering.
Wat mij kennelijk gegrond lijkt, met a.u.b. dus alsnog die besluiten ipv ongewenste zitting 26mrt2025.
Ik heb geen bezwaar als rechtsopvolger, mijn 5dec2024 aangevraagde beroepzaak 2010 evt. ook doet.”
1.16.
Belanghebbende heeft op 7 januari 2025 een bericht aan de rechtbank gestuurd getiteld
“nader voorstel aan mr Boersma ipv verschoning of evt wraking”, waarin onder meer het volgende staat opgenomen:
“(…)
Uitspraak bre 23/2288 is m.i. ook medeplichtigheid, aan nader, tegengeworpen compromis-knevelarij. Haags Hof heeft zich terzake in brief15sep2022 m.i. verschoond, met de toestemming in latere jaren.
Bre 23/2288 staat definitief vast, met wel nieuw feit 2009, maar onaantastbaar compromis 13mei2016.
Met diverse latere reacties, wekt mr Boersma mijn schijn, daar achteraf toch niet mee in te stemmen.
De BRE 24-7980 mag enkel oordelen of terzake h97+w97 inspecteur inderdaad geen besluit nam etc. Als mr Boersma mij volgt dat buitenbehandelingstelling niet als AWB besluit geldt is hij verschoond.
(…)
Als mr Boersma mij terzake, uiterlijk vrijdag 17 jan 2025 volgt, dan volgen geen nadere stappen meer.”
1.17.
De griffier heeft op 9 januari 2025 belanghebbende bericht dat de behandelend rechter geen reden tot verschoning ziet. Daarbij heeft de griffier aangegeven dat de rechtbank niet langer op ieder bericht van belanghebbende zal reageren, maar deze zal betrekken bij de mondelinge behandeling op 26 maart 2025.
1.18.
Belanghebbende heeft de behandelend rechter op 9 januari 2025 gewraakt. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 28 januari 2025 kennelijk ongegrond verklaard. [3]
1.19.
Bij bericht van 31 januari 2025 heeft belanghebbende de behandelend rechter opnieuw gewraakt. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 12 februari 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en heeft aan belanghebbende een wrakingsverbod opgelegd. [4]
1.20.
Belanghebbende heeft tientallen processtukken ingediend, waaronder verzoeken om de aangekondigde zitting van 26 maart 2025 geen doorgang te laten vinden en compromis- en schikkingsvoorstellen.
1.21.
De griffier heeft op 10 maart 2025 het volgende bericht aan belanghebbende gestuurd:
“De rechtbank heeft diverse verzoeken van u ontvangen waarin u vraagt om de zitting van 26 maart 2025 geen doorgang te laten vinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om uw verzoeken toe te wijzen. Dat betekent dat de zitting op 26 maart 2025 doorgang zal vinden.
De rechtbank wijst u erop dat u in de zaak met nummer 24/7980 bent opgeroepen om te verschijnen, omdat de rechtbank het van belang vindt van u persoonlijk te horen welke omstandigheden moeten worden meegewogen bij de beoordeling van uw zaak (zie het bericht van 24 december 2024). Gelet op de samenhang van de zaken 24/7980 en 25/62, roept de rechtbank u ook in de zaak 25/62 op om in persoon te verschijnen of u te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. U kunt op de zitting uw standpunt mondeling toelichten en reageren op de standpunten van de andere partij. U bent verplicht aan deze oproep te voldoen. Daarnaast bent u of is uw gemachtigde verplicht om de inlichtingen te geven waar de rechtbank op de zitting om vraagt. Voldoet u niet aan deze verplichtingen dan zal de rechtbank de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
Verder zal de rechtbank alle berichten die u vanaf heden aan de rechtbank verstuurt betrekken bij de mondelinge behandeling van uw zaak. Uiteraard zal de rechtbank al uw berichten aan de wederpartij doorsturen, maar u ontvangt geen antwoorden van de rechtbank op uw berichten meer.”
1.22.
Belanghebbende heeft daarna nog diverse stukken ingediend waaronder een pleitnota en een aanvulling op de pleitnota.
1.23.
Belanghebbende heeft op 18 maart 2025 in persoon een wrakingsverzoek afgegeven aan de centrale balie van de rechtbank te Middelburg. Het bericht vermeldt, onder meer:
“ (…)
Terzijde bericht ik hierbij (…) dat ik zitting 26-3-2025 14.30 (…) niet bijwoon, omdat m.i. de tm 15-3-2025 digitale stukken, dezelfde rechtskracht hebben als ‘horen’. (…)”
1.24.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 maart 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken met nummers 25/62, 25/63 en 25/1171. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is niet verschenen en heeft zich niet laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. p

Beoordeling door de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen niet-ontvankelijk omdat belanghebbende misbruik maakt van het recht om te verzoeken om ambtshalve vermindering en vervolgens tegen de beslissingen daarop de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep aan te wenden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Op 10 juni 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag de onder 1.2 genoemde uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende over (onder meer) de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 en de aanslagen over het jaar 2010. Belanghebbende heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingetrokken.
3.1.
Het Gerechtshof Den Haag heeft in die uitspraak een ter zitting tussen partijen overeengekomen compromis vastgelegd inhoudende een vermindering van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2009 en 2010. Belanghebbende heeft de aanslagen – zoals deze luiden na vermindering – betaald.
3.2.
Belanghebbende heeft diverse malen de uitkomst van de procedure bij het gerechtshof bij de rechtbank ter discussie gesteld en de rechtbank heeft diverse uitspraken gedaan. [5]
3.3.
Belanghebbende heeft in 2024 bij het Gerechtshof Den Haag verzocht om herziening van de uitspraak van 10 juni 2016. Het Hof heeft dit verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2025. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Bij uitspraak van 26 februari 2025 heeft het gerechtshof het herzieningsverzoek afgewezen. [6]

Motivering

4. De rechtbank heeft belanghebbende verplicht op de zitting te verschijnen om van hem persoonlijk te vernemen welke feiten en omstandigheden moeten worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep. Belanghebbende is bewust niet verschenen en de rechtbank zal oordelen welke gevolgtrekking passend is in deze zaak. [7]
5. Uit de artikelen 3.13 en 3.15 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de bevoegdheid om bij de belastingrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. [8] Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij de belastingrechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig wanneer rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. [9]
5.1.
Belanghebbende is het – naar de kern – niet eens met de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2009 en 2010 zoals deze luiden na vermindering op grond van het tussen belanghebbende en de inspecteur in 2016 bereikte – en door het Hof Den Haag op 10 juni 2016 in een uitspraak vastgelegde – compromis. Dat volgt uit de diverse door belanghebbende ingediende stukken en uit de diverse hiervóór door belanghebbende gevoerde beroepsprocedures. Belanghebbende is er eerder door de rechtbank op gewezen dat zij in rechte geen oordeel kan geven over de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. [10] Het rechtsmiddel van beroep is niet bedoeld om een belanghebbende de mogelijkheid te bieden om repeterend de juistheid van een in rechte vaststaande aanslag ter discussie te stellen. Het instellen van beroep is in deze omstandigheden dan ook aan te merken als misbruik van recht nu belanghebbende tegen beter weten in heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslagen en tegen de afwijzing van die verzoeken vervolgens bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld met als doel om op te komen tegen de beslissing in de uitspraak van het gerechtshof. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat belanghebbende kennelijk op de hoogte was van de mogelijkheid een verzoek tot herziening in te dienen bij het Gerechtshof Den Haag. [11]
5.2.
Ook de wijze waarop belanghebbende procedeert merkt de rechtbank aan als misbruik van recht. Belanghebbende dient, soms dagelijks, stukken in waarbij hij op ongestructureerde wijze zijn gedachten uit en waarbij van diverse stukken kopieën worden overgelegd. Uit de veelheid van stukken valt niet goed af te leiden welke stellingen belanghebbende inneemt en waarop hij zijn stellingen grondt. Deze wijze van procederen levert een onevenredige belasting op van de rechtspraak.
5.3.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens misbruik van recht. De rechtbank komt dan niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de uitspraken van de inspecteur van 30 november 2024.
Dwangsom
6. Voor zover belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een dwangsom wijst de rechtbank dit af, nu sprake is van misbruik van recht en de verzoeken om ambtshalve vermindering kennelijk ongegrond zijn verklaard. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de inspecteur binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog een beslissing heeft genomen, zodat evenmin recht zou hebben bestaan op de gevraagde dwangsom.
Slot
7. De inspecteur heeft niet verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst belanghebbende erop dat hij veroordeeld kan worden in de kosten van de wederpartij wanneer sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [12]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaken daarom niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 14 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 10 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1737.
2.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:446.
4.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:750.
5.Onder meer de uitspraken van deze rechtbank van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3208, r.o. 4.8 en 4.9, 16 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2670, 14 juli 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4983, r.o. 8, en 12 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2447, r.o. 8.
6.Gerechtshof Den Haag 26 februari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:529.
7.Artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
9.Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1173.
10.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2447, r.o. 8, en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3208, r.o. 4.9.
11.Welk verzoek dit Hof heeft afgewezen op 26 februari 2025.
12.Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb jo. artikel 8:75 van de Awb.