In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank concludeert dat belanghebbende misbruik maakt van het recht door herhaaldelijk verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2009 en 2010 in te dienen, terwijl deze aanslagen al eerder zijn verminderd op basis van een compromis dat in 2016 is bereikt met de inspecteur. Belanghebbende heeft in 2024 opnieuw verzoeken ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze verzoeken kennelijk ongegrond zijn en dat het instellen van beroep tegen de afwijzing van deze verzoeken misbruik van recht oplevert. De rechtbank wijst erop dat het rechtsmiddel van beroep niet bedoeld is om de juistheid van een in rechte vaststaande aanslag ter discussie te stellen. Bovendien merkt de rechtbank op dat de wijze van procederen door belanghebbende, die gekenmerkt wordt door een ongestructureerde en overmatige indiening van stukken, ook als misbruik van recht wordt aangemerkt. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af.