ECLI:NL:RBZWB:2024:2447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23/2288
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 31 maart 2023 het verzoek van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen. Belanghebbende had eerder een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd gekregen, die was gebaseerd op de staking van zijn onderneming in 2009. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft geboden voor een hoorzitting, maar dat belanghebbende deze niet op een redelijke manier heeft aangevraagd. De rechtbank stelt vast dat het beroep ontvankelijk is, maar dat er geen reden is om de afwijzing van de inspecteur te herzien. De rechtbank wijst erop dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag over de staking van de onderneming in 2009 onherroepelijk is en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een wijziging van de aanslag rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van belanghebbende af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter viermaal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft hierop tweemaal beslist. [1] Twee verzoeken heeft belanghebbende ingetrokken. [2]
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.6.
Nadat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten heeft belanghebbende diverse processtukken ingediend. De rechtbank heeft in deze stukken geen reden gezien om het onderzoek te heropenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Ook beoordeelt zij of belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Ook is zij van oordeel dat de inspecteur belanghebbende in de bezwaarfase voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd (de navorderingsaanslag) uitgaande van een staking van zijn onderneming in 2009. Ter zake van de navorderingsaanslag heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan (de uitspraak). [3] In de uitspraak staat onder meer dat partijen ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming hebben bereikt, inhoudende dat de navorderingsaanslag wordt gewijzigd in die zin dat de stakingswinst € 100.000 bedraagt. Het Gerechtshof heeft overeenkomstig het tussen partijen gesloten compromis uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingetrokken. Belanghebbende heeft zijn latere verzoek om herziening van deze uitspraak eveneens ingetrokken.
4.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 11 augustus 2020 een aanslag IB/PVV over het jaar 2017 opgelegd (de aanslag). Het bedrag van de aanslag is nihil.
4.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de eigen woning zonder dat dit gevolgen had voor het verzamelinkomen. Voor het overige heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep op 29 juni 2021 ongegrond verklaard. [4] Belanghebbende is niet in hoger beroep gekomen tegen deze uitspraak.
4.3.
Op 9 september 2022 heeft belanghebbende nogmaals een (vijfde) aangifte IB/PVV over het jaar 2017 ingediend. De inspecteur heeft die aangifte als bezwaarschrift in behandeling genomen. Op 11 november 2022 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
4.4.
Op 14 februari 2023 maakt de inspecteur kenbaar voornemens te zijn om het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering af te wijzen. De brief vermeldt onder meer:
Horen
Voordat ik uitspraak doe wil ik u in de gelegenheid stellen om op deze brief te reageren, dan wel dat u gebruik wilt maken van uw recht om gehoord te worden. Daarnaast hebt u het recht om de stukken die op de zaak betrekking hebben, in te zien. Ik verzoek u bijgaand formulier binnen twee weken na dagtekening van deze brief in te vullen, te ondertekenen en samen met uw reactie aan mij toe te sturen. U kunt mij uw reactie ook per e-mail sturen naar [emailadres] .
Indien ik geen reactie van u ontvang ga ik ervan uit dat u akkoord gaat met mijn beoordeling van uw bezwaarschrift. U ontvangt dan enige tijd na de uiterste reactiedatum de formele uitspraak op uw bezwaarschrift.”
4.5.
Op 19 februari 2023 stuurt belanghebbende een e-mail aan de inspecteur waarin hij aangeeft gebruik te willen maken van zijn inzage- en hoorrecht. Hij verzoekt om het bezwaar aan te houden in verband met een aantal recente verzoeken, waaronder een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule.
4.6.
Op 28 februari 2023 nodigt de inspecteur belanghebbende uit voor een hoorgesprek op het belastingkantoor te Middelburg. De e-mail vermeldt voor zover relevant:
“Ik stel de volgende data en tijdstippen voor:
- dinsdag 11 april 2023 om 14:00;
- donderdag 13 april 2023 om 11:00;
- donderdag 13 april 2023 om 14:00.
Graag verneem ik welke datum en tijdstip u uitkomt. Indien u op deze datum verhinderd bent, verzoek ik u contact met mij op te nemen.”
4.7.
Op 28 februari 2023 reageert belanghebbende per e-mail op de uitnodiging voor het hoorgesprek. De e-mail vermeldt in de onderwerpregel:
“Verzoek verdaging hoorzitting tot na ontvangen reacties van Haags Hof, ex-boekencontroleur, ex-klachtenbehandelaar, Rb ZeelandWestBrabant, Nationale Ombudsman, Staats-secretaris en advocaattonlammens”
De e-mail vermeldt verder:
“Onderwerp en bijlagen spreken voor zichzelf.
De AWB maakt uitstel beslisdatum o.a. mogelijk, met wederzijdse toestemming. Daar maak ik hierbij dus gebruik van.
Ivm bovenstaand en bijlagen geef ik hierbij toestemming tot verlenging beslistermijn tot voorshands 17-9-2023.
Als u hier onverhoopt niet mee instemt, overweeg ik VOVO bij Rb ZeelandWestBrabant om dit verzoek af te dwingen.
Tot nu toe vind ik uw reacties wel begrijpelijk conform de AWB en AWR maar dus niet conform oa BFB-compromisrecht”
4.8.
Bij brief van 10 maart 2023 nodigt de inspecteur belanghebbende opnieuw uit voor een hoorgesprek.
4.9.
Belanghebbende reageert op 15 maart 2023 per e-mail. De e-mail vermeldt onder meer:
“1. Mijn bezwaarschrift is samenhangend, met bijgaande verzet+herzieningszaken ib 2014tm9017. Daarmee is uw gewenst hoorgesprek, enkel over ib 2017, prematuur, zolang genoemde zaken lopen.”
4.10.
De uitspraak op bezwaar vermeldt voor zover relevant het volgende:
Ontvankelijkheid
Dagtekening beschikking: 11 november 2022
Datum binnenkomst bezwaar: 9 december 2022
Ik ontving uw bezwaar op tijd. Uw bezwaar voldoet ook aan de andere wettelijke
eisen. Daarom is uw bezwaar ontvankelijk.
(…)

Horen

In mijn vooraankondiging met dagtekening van 14 februari 2023 heb ik u gevraagd naar (verhinder)data voor een hoorgesprek. Op 19 februari 2023 hebt u gereageerd op deze brief. In uw e-mail verzoekt u om de reactie van de staatssecretaris van Financiën af te wachten voordat u wordt gehoord.

In mijn e-mail van 28 februari 2023 heb ik aangegeven dat ik de reactie van de staatssecretaris van Financiën niet kan afwachten. Ik heb daarom een drietal concrete data en tijdstippen voorgesteld voor een hoorgesprek. Diezelfde dag hebt u gereageerd dat u het hoorgesprek wilt verdagen tot na u reacties hebt ontvangen van Hof Den Haag, de persoon die het boekenonderzoek heeft uitgevoerd, de klachtbehandelaar, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, de Nationale Ombudsman, de Staatssecretaris en uw advocaat.
In mijn brief van 10 maart 2023 heb ik nogmaals aangegeven dat ik uw bezwaarschrift niet kan aanhouden tot u alle genoemde reacties hebt ontvangen. Ik heb u daarom opnieuw uitgenodigd voor een drietal concrete data en tijdstippen. Op 15 en 27 maart hebt u per e-mail en per brief gereageerd. U geeft opnieuw aan de reacties van de hiervoor genoemde instanties wilt afwachten.
Het is aan de Belastingdienst om de datum en tijd van het hoorgesprek te bepalen. Echter, een redelijk verzoek om uitstel door de belastingplichtige dient ingewilligd te worden. [5] Daar is in deze situatie geen sprake van. Naar aanleiding van mijn uitnodigingen hebt u geen enkel concreet tegenvoorstel voor een hoorgesprek gedaan. Het is bovendien niet inzichtelijk wanneer de genoemde instanties hun reactie naar u verzenden. Het uitstellen van het hoorgesprek tot na ontvangst van deze reacties is dan ook geen redelijk verzoek om uitstel. Ik ga er daarom vanuit dat u geen gebruik wilt maken van uw hoorrecht.”

Motivering

Vooraf
5. De inspecteur stelt dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. Hij kan een nihilaanslag niet verder verminderen, waardoor belanghebbende geen belang bij deze procedure heeft, aldus de inspecteur. Belanghebbende stelt dat de staking van zijn onderneming ten onrechte in 2009 heeft plaatsgevonden, terwijl de onderneming pas (feitelijk) is gestaakt in 2017 en daarbij, aldus de nadere aangifte van 9 september 2022, een boekverlies is opgetreden.
5.1.
Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. [6]
5.2.
Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat hij in 2017 een (stakings)verlies uit onderneming heeft geleden. Voor dat geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat (zonder meer) geen sprake is van het ontbreken van (enig) procesbelang. Indien de berekening van de belastbare winst uit onderneming leidt tot een negatief bedrag, dan zou dit tot ten hoogste het verlies uit werk en woning worden aangemerkt als ondernemingsverlies. [7] Het procesbelang ligt dan in de verliesverrekening, waarbij de rechtbank wijst op paragraaf 23 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Nu niet op voorhand gesteld kan worden dat belanghebbende geen belang heeft bij het beroep, acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
Is het hoorrecht van belanghebbende geschonden?
6. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. De inspecteur stelt dat het door belanghebbende gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond is en hij daarom mocht afzien van het horen van belanghebbende. [8] Desondanks heeft de inspecteur belanghebbende meermaals in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en van zijn inzagerecht gebruik te maken. Hij heeft belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, aldus nog altijd de inspecteur.
Belanghebbende stelt dat hij zich niet kon verenigen met de door de inspecteur voorgestelde data voor een hoorzitting, omdat de inspecteur prematuur een hoorzitting wilde plannen. Hij was in afwachting van beslissingen van andere bestuursorganen, die van belang waren voor de uitkomst van de bezwaarprocedure, aldus belanghebbende.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur tweemaal data voor een hoorzitting heeft voorgesteld. Hij heeft daarbij belanghebbende in de gelegenheid gesteld om met een alternatieve datum te komen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en is het hoorrecht niet geschonden.
Dat belanghebbende de hoorzitting tot nader order uit wilde stellen omdat hij reacties van diverse instanties op diverse verzoeken wenste te ontvangen voorafgaand aan de hoorzitting maakt dit niet anders. Niet gezegd kan worden dat sprake is van een redelijk verzoek om uitstel van de hoorzitting, temeer omdat de verzoeken die belanghebbende heeft gedaan herhaalde verzoeken zijn die eerder door de betreffende instanties zijn afgewezen.
6.2.
Omdat de inspecteur het hoorrecht van belanghebbende niet heeft geschonden bestaat er geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur.
Heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen?
7. Belanghebbende stelt naar de rechtbank begrijpt een verlies uit onderneming te hebben geleden in 2017, waarmee de inspecteur in de aanslagregelende fase ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak is uitgegaan van staking van de onderneming in 2009 en voor dat jaar stakingswinst in aanmerking heeft genomen. Die uitspraak staat onherroepelijk vast. De inspecteur heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat tussen partijen rechtens heeft te gelden dat belanghebbende zijn onderneming in 2009 heeft gestaakt en dat in dat jaar de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden. Voor het in aanmerking nemen van een verlies uit onderneming in 2017 bestaat dan geen aanleiding. Voor het overige heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die kunnen leiden tot een aanpassing van de aanslag in het voordeel van belanghebbende.
Tenslotte
8. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit de vele door belanghebbende ingediende processtukken volgt dat belanghebbende het naar de kern oneens is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. [9] Dat bleek ook uit de eerdere procedures die belanghebbende heeft gevoerd bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. [10] De rechtbank wijst belanghebbende erop dat zij in rechte geen oordeel kan geven over deze uitspraak.
Voor zover belanghebbende overigens meent recht te hebben op een schadevergoeding van de belastingdienst vanwege onrechtmatige daad, dan zal hij zich, wat daar verder ook van zij, dienen te wenden tot de civiele rechter.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de zaken met nummers 23/2275 (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3669) en 24/850 (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:615).
2.In de zaken met nummers 23/3447 en 24/1462.
3.Gerechtshof Den Haag 10 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1737.
4.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3208.
5.Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739, r.o. 4.1.2-4.1.3.
6.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.
7.Artikel 3.148, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
8.Artikel 7:3, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.Gerechtshof Den Haag 10 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1737.
10.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3208, r.o. 3.1.