ECLI:NL:RBZWB:2023:4983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
BRE-22-1084-tm1086-en-22-1094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek in belastingzaak wegens gebrek aan nieuwe feiten

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende die verzocht om herziening van eerdere onherroepelijke uitspraken van de rechtbank. De belanghebbende had eerder, op 29 juni 2021, uitspraken ontvangen in verband met belastingzaken, maar deze werden afgewezen. De rechtbank had op 16 mei 2022 het verzoek om herziening afgewezen zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond werd geacht. De belanghebbende stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, waaronder de registratie als fraudeur door de belastingdienst en een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De rechtbank oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die voor de eerdere uitspraken niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling of schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1084 tot en met 22/1086 en 22/1094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 op het verzet van

[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende.

Procesverloop

1. Belanghebbende heeft verzocht om de onherroepelijke uitspraken van de rechtbank van 29 juni 2021, zaaknummers BRE 19/5075, 20/4902, 20/4990 en 20/9193 te herzien.
2. Bij uitspraak van 16 mei 2022 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen.
3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
4. Belanghebbende heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Bij brieven van 6 juni 2023 en 23 juni 2023 heeft belanghebbende aangegeven afstand te doen van zijn recht om op zitting te worden gehoord.

Overwegingen

5. De rechtbank heeft op 16 mei 2022 uitspraak gedaan zonder zitting (de buiten-zittinguitspraak). Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het verzoek kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de uitspraken, die bij belanghebbende vóór de uitspraken niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
6. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het verzoek ongegrond is. Aan de inhoud van de verzoeksgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
7. Belanghebbende voert tegen de buiten-zittinguitspraak van de rechtbank aan dat de inspecteur belanghebbende al voor de start van het boekenonderzoek, zonder kennisgeving, als fraudeur heeft geregistreerd. Belanghebbende stelt dat hij vóór 30 april 2022 niet op de hoogte was dat zijn persoonsgegevens waren opgenomen in de Fraude Signalerings Voorziening van de belastingdienst. Volgens belanghebbende zijn hierdoor alle eerdere rechtszaken, o.a. de onderhavige herzieningszaken, gegrond voor herziening.
7.1.
Ook stelt belanghebbende dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2011, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131, een reden is voor herziening van de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2021. Belanghebbende stelt dat als hij van deze uitspraak op de hoogte was geweest, hij deze had toegevoegd. Volgens belanghebbende blijkt uit deze uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat het compromis vastgesteld in de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2016 in de zaak van belanghebbende onverbindend is, omdat belanghebbende geen bedenktijd heeft gehad.
8. De rechtbank heeft in de buiten-zittinguitspraak terecht overwogen dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de uitspraken, die bij belanghebbende vóór de uitspraken niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in een zaak van een andere belastingplichtige, vormt geen nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:119 van de Awb. Met de enkele stelling dat belanghebbende opgenomen is (geweest) in de Fraude Signalerings Voorziening van de belastingdienst maakt belanghebbende niet aannemelijk dat deze omstandigheid, als die al heeft plaatsgevonden voor de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2021 en bij belanghebbende ten tijde van die uitspraak niet bekend was en ook redelijkerwijs niet kon zijn, tot een andere uitspraak van de rechtbank zou hebben kunnen leiden. Aan het in de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2021 gegeven oordeel dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2016 onherroepelijk vast staat, doet de door belanghebbende genoemde omstandigheid immers niet af.
9. De rechtbank ziet in wat belanghebbende overigens heeft aangevoerd, geen aanleiding anders te oordelen dan in de buiten-zittinguitspraak. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling of een (immateriële) schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.