ECLI:NL:RBZWB:2025:446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/430711 / HA RK 25-3 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • J. Luijks
  • A. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in belastingzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 28 januari 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. Boersma afgewezen. Verzoeker, die in persoon procedeerde, had op 9 januari 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Boersma, die belast was met de behandeling van zijn beroep in een belastingzaak. Verzoeker was het niet eens met de beslissing om zijn beroep op zitting te behandelen en voerde aan dat de rechter in een eerdere zaak al uitspraak had gedaan, wat volgens hem een reden voor partijdigheid opleverde. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechter eerder een zaak van verzoeker had behandeld, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden tot een ander oordeel kunnen leiden. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/430711 / HA RK 25-3
Beslissing van 28 januari 2025 op het wrakingsverzoek van:
[verzoeker] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verder te noemen verzoeker,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek van 9 januari 2025 gericht tegen mr. Boersma , in zijn hoedanigheid van rechter van deze rechtbank;
  • het e-mailbericht van 15 januari 2025 van mr. Boersma , waarin hij meedeelt niet in de wraking te berusten;
  • de e-mailberichten van verzoeker van 15 januari en 18 januari 2025 aan de wrakingskamer;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer BRE 24-7980.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, mr. Boersma (hierna: de rechter), belast met de behandeling van het beroep van verzoeker in de procedure met zaaknummer BRE 24-7980 (hierna: de hoofdzaak).
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker heeft op 26 november 2024 een beroepschrift ingediend. Op 24 december 2024 heeft verzoeker een brief van de rechtbank ontvangen, waarin staat dat het beroep op de zitting van 26 maart 2025 door de rechter wordt behandeld. Verzoeker wordt opgeroepen om in persoon te verschijnen of zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
3.2
Verzoeker kan zich niet vinden in de beslissing om zijn beroep op zitting te behandelen. Op 24 december 2024 verzocht hij om dupliek van de inspecteur van de belastingdienst of om sluiting van het onderzoek, gevolgd door een uitspraak van de rechtbank op zijn beroep. Op 1 januari 2025 heeft verzoeker aan de rechter verzocht om een verschoningsverzoek in te dienen.
3.3.
Op 9 januari 2025 heeft de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat de rechter geen reden ziet voor indiening van een verschoningsverzoek. Vervolgens heeft verzoeker op dezelfde datum een wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend.
3.4.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek, kort samengevat, ten grondslag dat de rechter in een eerder beroep van verzoeker al uitspraak heeft gedaan. [1] Verzoeker is het niet eens met de inhoud van die eerdere uitspraak. Daarnaast stelt verzoeker dat het plannen van een (dwang)zitting om zijn beroep te behandelen alleen ten voordele komt van de inspecteur van de belastingdienst.

4.De beoordeling

Beoordelingskader

4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
4.3
Het enkele feit dat de rechter eerder een beroep van verzoeker heeft behandeld, levert geen omstandigheid op die vrees voor een partijdige behandeling rechtvaardigt. Dat verzoekers eerdere beroep ongegrond is verklaard, geeft ook geen aanleiding tot een andere conclusie. Het gaat om een nieuwe zaak, die zelfstandig op inhoud door de rechter zal worden beoordeeld. Tegen een onwelgevallige uitspraak staat hoger beroep open.
4.4.
De beslissing om verzoekers beroep op zitting te behandelen, betreft een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing. [2] Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken.
4.5
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 28 januari 2025 door mr. Van der Lende-Mulder Smit, rechter en voorzitter, mr. Luijks en mr. Van Noort, rechters, in aanwezigheid van mr. De Mul, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 april 2024, ECL:NL:RBZWB:2024:2447.
2.Bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413,