In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 maart 2015 een aantal navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen heeft beoordeeld. De belanghebbende ontving in totaal navorderingsaanslagen voor de jaren 2008, 2009 en 2010, met daarbij heffingsrente en een boete van 25 procent voor de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van 2009. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen voor 2008 en 2009, evenals de boetebeschikking, gegrond verklaard, terwijl de aanslagen voor 2010 en de beschikkingen heffingsrente zijn verminderd. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2016 hebben partijen een compromis bereikt. Dit compromis hield in dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 werd gewijzigd, waarbij de stakingswinst werd vastgesteld op € 100.000, en dat de boete werd verlaagd van 25 naar 10 procent. Ook werd de aanslag IB/PVV 2010 verminderd, en de beschikking heffingsrente werd aangepast. Het Hof heeft het compromis gevolgd en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissingen over de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de aanslag IB/PVV 2010, die zijn vernietigd. De Inspecteur werd gelast om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is op 10 juni 2016 openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.