ECLI:NL:RBZWB:2025:1973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/10604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 17.218, en daarnaast € 116 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, die door de inspecteur ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 13 januari 2025 behandeld, waarbij ook mr. M.U. Sahin namens belanghebbende aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag te hoog was en heeft deze verminderd tot € 14.364. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van bijna 46 maanden, die met 22 maanden is overschreden. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 2.000 toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 3.108 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 17.218 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 116 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Hiervan is een afschrift aan de inspecteur verstrekt.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog en dient deze verminderd te worden naar € 14.364. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Chevrolet Camaro 6.2 V8 (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 2 november 2016 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg. De auto heeft een CO2-uitstoot van 326 g/km.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto respectievelijk € 116.533, € 84.291 en € 26.175. De taxateur heeft gebruik gemaakt van referentievoertuigen. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 19.448 waarvan € 14.003 (72%) ten laste van de handelsinkoopwaarde is gebracht. De auto had gebreken, maar heeft geen WOK-status toegekend gekregen.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 116.533 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 51.750. Voor de waardebepaling is DRZ uitgegaan van referentievoertuigen omdat voor de auto geen koerslijsten beschikbaar zijn. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 17.692 waarvan 81%, zijnde € 14.411 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde bedraagt na schade € 37.339. DRZ heeft de historische bruto Bpm vastgesteld op € 84.291, gebaseerd op de CO2-uitstoot van 326 g/km.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en de bruto historische Bpm van DRZ ten grondslag gelegd van de naheffingsaanslag. Verder heeft de inspecteur rekening gehouden met de extra leeftijdskorting van € 989.

Motivering

Historische nieuwprijs
4.4.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de historische nieuwprijs te laag vastgesteld en niet in overeenstemming met de netto cataloguswaarde. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs te worden vastgesteld op € 131.291, uitgaande van een netto catalogusprijs van € 38.843 zoals vastgesteld door DRZ. Ter motivering van zijn standpunt heeft belanghebbende onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [1] Tevens heeft belanghebbende verwezen naar de uitspraken van Gerechtshof Den Haag van 25 april 2024 [2] en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2023 [3] en gesteld dat essentiële gebreken er niet aan in de weg staan om de waarde auto aan de hand van de taxatiemethode te bepalen. Bovendien leidt een hogere CO2-uitstoot niet automatisch tot een hogere netto catalogusprijs, aldus belanghebbende.
4.5.
De inspecteur heeft gesteld dat het arrest van 22 december 2023 niet van toepassing is omdat in die zaak de netto cataloguswaarde en de handelsinkoopwaarde niet in geschil waren. Volgens de inspecteur heeft de DRZ de netto cataloguswaarde niet goed vastgesteld omdat ten onrechte uit is gegaan van een vergelijkingsvoertuig. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur verwezen naar de uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [4] . Volgens de inspecteur volgt uit deze uitspraken dat een afwijking in de CO2-uitstoot ook invloed heeft op de netto catalogusprijs van de auto. De inspecteur betwist daarom de netto cataloguswaarde en de handelsinkoopwaarde van de auto.
4.6.
De rechtbank volgt de hierboven genoemde stellingen van de inspecteur niet. Vast staat dat van de auto zelf geen Nederlandse catalogusprijs bestaat. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. [5] Ter zitting heeft de inspecteur gesteld dat de koerslijst Xray volgens hem onjuist is, maar heeft geen andere, beter vergelijkbare referentieauto ingebracht. Aangezien belanghebbende aan wenst te sluiten bij de vergelijking van DRZ met deze referentieauto, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij het bepalen van de catalogusprijs niet uit te gaan van de netto catalogusprijs van deze referentieauto, zijnde € 38.843. Vermeerderd met BTW van € 8.157 en een historische bruto Bpm van € 84.291, zoals bepleit door belanghebbende, stelt de rechtbank de historische nieuwprijs van de auto vast op € 131.291.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.8.
Belanghebbende stelt in de kern dat de handelsinkoopwaarde door DRZ onjuist is omdat DRZ, naar de mening van belanghebbende, uit is gegaan van niet goed vergelijkbare referentievoertuigen.
4.9.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat hij de netto catalogusprijs van DRZ betwist, omdat deze gebaseerd is op een vergelijkingsvoertuig terwijl het een ander merk auto betreft met een andere handelsinkoopwaarde. Volgens de inspecteur is het voor deze auto enkel mogelijk om de afschrijving te bepalen aan de hand de forfaitaire afschrijvingstabel. De hoogte van de handelsinkoopwaarde, zoals deze is vastgesteld door DRZ, wordt door de inspecteur niet betwist. Volgens de inspecteur is de CO2-uitstoot van de auto van belanghebbende hoger dan van de referentievoertuigen.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de handelsinkoopwaarde van een gebruikt motorvoertuig wordt bepaald door vraag en aanbod in de autohandel. De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde ligt bij belanghebbende. [6] Hierbij dienen alle relevante omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen, zoals de omvang van het verschil in CO2-uitstoot, de herkomst van het motorvoertuig, exclusiviteit, de courantheid van het merk en het model, de uitvoering en of het motorvoertuig bijzondere kenmerken heeft. Met andere woorden, de prijselasticiteit speelt een belangrijke rol. Hoewel de CO2-uitstoot als een vast gegeven kenmerk van het motorvoertuig moet worden beschouwd, is dit niet het enige kenmerk en staat het niet vast dat dit kenmerk bij de gemiddelde handelaar (of consument, die het motorvoertuig uiteindelijk koopt) doorslaggevend is bij de keuze voor het motorvoertuig.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 51.750 gebaseerd op referentievoertuigen. De inspecteur heeft weliswaar gesteld dat de CO2-uitstoot van de referentievoertuigen afwijkt van de CO2-uitstoot van de auto van belanghebbende, maar heeft dit verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de door hem gestelde handelsinkoopwaarde gezien de gemotiveerde betwisting, niet aannemelijk gemaakt. Nu belanghebbende meer subsidiair een beroep doet op de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde en de inspecteur deze handelsinkoopwaarde niet betwist, zal de rechtbank uitgaan van de handelsinkoopwaarde voor schade zoals vastgesteld door DRZ, zijnde € 51.750.
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn standpunt ten aanzien van waardevermindering als gevolg van ex-schadevoertuig (voor de beroepsfase) ingetrokken. De rechtbank zal daarom voor de handelsinkoopwaarde na schade eveneens uitgaan van de berekening van DRZ, derhalve € 37.339.
Hoogte naheffingsaanslag
4.13.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag als volgt dient te worden verminderd. Nu tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende recht heeft op de extra leeftijdskorting, zal de rechtbank hiermee rekening houden bij de berekening van de verschuldigde belasting.
Historische nieuwprijs
€ 131.291
Handelsinkoopwaarde
€ 37.339
Afschrijving
€ 93.952
Bruto historische Bpm (A)
€ 84.291
Afschrijvingspercentage (B)
71,5601%
Afschrijving
€ 60.319
(100% -/- B) x A
Verschuldigde Bpm
€ 23.972
Voldaan op aangifte
€ 8.799
Naheffing
€ 14.364 [7]
Belastingrente
4.14.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriële schadevergoeding
4.15.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 17 juni 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 46 maanden verstreken.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 22 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 28 maanden heeft geduurd en daarmee 22 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 14.364 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.