ECLI:NL:GHARL:2024:1852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22/1876
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag BPM en belastingrente door belanghebbende B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 1.569 is opgelegd. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een onderzoek naar de waarde van een Volkswagen Passat, die als ex-rental is aangemerkt. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 21 februari 2024 heeft belanghebbende betoogd dat de berekening van de afschrijving niet correct is, omdat de historische nieuwprijs niet op de juiste wijze is vastgesteld en de handelsinkoopwaarde niet correct is berekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat verschuldigd zou zijn geweest op het moment van eerste ingebruikname van de auto. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de hogere CO2-uitstoot van de auto een invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze hogere CO2-uitstoot geen invloed heeft op de afschrijving.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De in rekening gebrachte belastingrente van € 10 blijft ook gehandhaafd, omdat belanghebbende hiertegen geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1876
uitspraakdatum: 12 maart 2024
Uitspraak van de derde meervoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2022, nummer AWB 21/2190, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.569. Daarbij is € 10 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1
Belanghebbende heeft voor een Volkswagen Passat (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 1.936 aan BPM voldaan. De auto betreft een Volkswagen Passat Variant 1.8 TSI Highline. De auto is een zogenoemde ex-rental.
2.2
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 1.569. De naheffingsaanslag is als volgt berekend:
Catalogusprijs (excl. bpm)
€ 44.390
BPM bij eerste ingebruikname
4.579
= Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)
48.969
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)
27.389
Schade (75% van € 5.771)
-/- 4.329
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
23.06
Afschrijving
52,91%
Historische BPM (137 gr/km; tarief 2018)
7.444
Afschrijving (52,91%)
-/- 3.939
= Verschuldigde BPM
3.505
Leeftijdskorting
Nvt
= Verschuldigde BPM na leeftijdskorting
3.505
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 1.936
Naheffingsaanslag
1.569

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM:
i) de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto (met een CO2-uitstoot van 137 gr/km) is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor de referentieauto (met een CO2-uitstoot van 116 gr/km) is verschuldigd, en
ii) de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat dient te worden gebaseerd op de koerslijstwaarde Eurotax, waarop vervolgens een correctie van 15% in aanmerking mag worden genomen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Historische nieuwprijs; BPM van te registreren auto
4.1
Uit het arrest HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, volgt dat ter bepaling van de historische nieuwprijs in aanmerking moet worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het gelijk op dit punt is daarom aan belanghebbende.
Handelsinkoopwaarde; invloed van hogere CO2-uitstoot
4.2
Om de werkelijke waarde(daling) van de te registreren auto zo goed mogelijk te benaderen, moet volgens de Inspecteur in dat geval ook de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto naar boven worden bijgesteld. De in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is namelijk gebaseerd op een referentievoertuig met een CO2-uitstoot van 116 gr/km, terwijl de te registreren auto een CO2-uitstoot van 137 gr/km heeft.
4.3
Naar het oordeel van het Hof is, gelijk de Inspecteur heeft betoogd, een afwijkende CO2-uitstoot een verschil dat in aanmerking moet worden genomen ten opzichte van de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig (vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een hogere CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed op de handelsinkoopwaarde zal hebben. Die hogere CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door een andere - over het algemeen duurdere - uitrusting of uitvoering.
4.4
Indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur gemotiveerd de door de belastingplichtige verdedigde vermindering (afschrijving) betwist, ligt het op de weg van de belastingplichtige om de feiten aannemelijk te maken die deze vermindering meebrengen (HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3). Naar het oordeel van het Hof brengt deze bewijsregel mee dat de belastingplichtige - in geval van betwisting - het bewijs dient te leveren dat een afwijkende CO2-uitstoot niet leidt tot een hogere handelsinkoopwaarde en dus een lager afschrijvingspercentage van de te registreren auto. Een dergelijke verdeling van de bewijslast ligt te meer voor de hand nu als uitgangspunt heeft te gelden dat een afwijkende CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed zal hebben op de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto. De partij die stelt dat dit uitgangspunt niet opgaat, zoals belanghebbende doet, dient de daarvoor relevante feiten en omstandigheden aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken.
4.5
Belanghebbende is niet in haar bewijslast geslaagd. Zij heeft op generlei wijze haar stelling onderbouwd dat de afwijkende CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto, bijvoorbeeld met een koerslijst of deskundigenonderzoek waaruit dit blijkt. Dit betekent dat het Hof ervan uitgaat dat de hogere CO2-uitstoot van de te registreren auto een zodanige invloed heeft op de handelsinkoopwaarde dat ondanks de hogere historische nieuwprijs het afschrijvingspercentage daardoor niet wijzigt.
Handelsinkoopwaarde; koerslijst Eurotax
4.6
De Inspecteur heeft de afschrijving van de te registreren auto berekend aan de hand van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst XRAY voor de referentieauto Volkswagen Passat Variant 1.4 TSI ACT Highline Business R. Deze referentieauto betreft een ex-rental.
4.7
Belanghebbende wenst de afschrijving te berekenen door het toegekende schadebedrag af te trekken van de handelsinkoopwaarde die is vermeld in de koerslijst Eurotax voor de referentieauto Volkswagen Passat Variant 1.4 TSI BMT ACT Highline Business R DSG, waarop vervolgens nog een vermindering moet worden toegepast vanwege de markt- en dealersituatie. Deze referentieauto betreft geen ex-rental.
4.8
Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij de koerslijst van de auto waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3).
4.9
Naar het oordeel van het Hof leunen de eigenschappen en de kenmerken van de referentieauto zoals vermeld in de koerslijst van de Inspecteur, het dichtst aan bij die van de te registreren auto. Daarbij hecht het Hof met name eraan dat die referentieauto, evenals de te registreren auto, een ex-rental betreft. Het gelijk is daarom in zoverre aan de Inspecteur.
4.1
Daarbij komt nog dat als voor de Eurotax-koerslijst zou zijn gekozen, volgens belanghebbende op de handelsinkoopwaarde nog een correctie van in totaal 15% in aanmerking moet worden genomen wegens ‘bijstelling markt- en dealersituatie’. In de Eurotax-koerslijst waarnaar belanghebbende verwijst, heeft de taxateur echter geen aanleiding gezien de schuifknoppen ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’ te gebruiken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het Hof dan ook geen aanleiding met deze correctiefactoren rekening te houden. Ook om die reden kan het betoog van belanghebbende niet slagen.
Discriminatieverbod artikel 110 VWEU
4.11
Voor zover belanghebbende nog een beroep doet op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU, kan dit niet slagen. Belanghebbende moet in dat geval namelijk aannemelijk maken dat het geheven bedrag aan BPM hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is vervat in de handelsinkoopwaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in Nederland zijn geregistreerd. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelsinkoopwaarde van de te registreren personenauto aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende. (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2). Belanghebbende is op generlei wijze in deze bewijslast geslaagd.
Belastingrente
4.12
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente van € 10. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd, bestaat geen aanleiding de in rekening gebrachte belastingrente te verminderen.
Slotsom4.13 Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 13 maart 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.