ECLI:NL:RBZWB:2024:1177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/3378
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en toepassing herleidingsmethode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 2.117 opgelegd, welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende, waaronder de toepassing van de herleidingsmethode, de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde, en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode niet kan worden toegepast en dat de inspecteur terecht de historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte aangifte en de rol van de inspecteur in het vaststellen van de Bpm.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.117.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende: [naam 1] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode kan worden toegepast, de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde, de waardevermindering wegens schade en of belanghebbende een beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.553 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q3 met [VIN nummer] (de auto).
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxatiekantoor] van 16 juli 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 10.769. Van dit bedrag is € 7.754 (72%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat belanghebbende in de aangifte is uitgegaan van een te lage CO2-uitstoot van de auto en dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 3.670. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Herleidingsmethode
5. Belanghebbende stelt dat toepassing van de door haar bepleite herleidingsmethode resulteert in een verschuldigd bedrag aan Bpm van € 1.055, waardoor de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
5.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
Historische nieuwprijs
6. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [3] bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
6.1.
Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 175 gram/km is, dit onjuist in de aangifte is vermeld en dat de historische bruto Bpm € 10.294 is. Het geschil spitst zich verder toe op de netto catalogusprijs. Partijen zijn het erover eens dat er geen Nederlandse catalogusprijs als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm van de auto zelf bestaat. De inspecteur heeft gesteld dat ook niet kan worden uitgegaan van de netto catalogusprijs van het referentievoertuig zoals uit de koerslijst volgt, zodat deze niet kan worden gebruikt voor de opbouw van de historische nieuwprijs zoals door de Hoge Raad in voormeld arrest is beslist. Belanghebbende bepleit het tegendeel.
6.2.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat de referentieauto uit de koerslijst van Xray de meest vergelijkbare auto is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om bij het bepalen van de catalogusprijs niet uit te gaan van de netto catalogusprijs van deze referentieauto van € 38.874. Vermeerderd met BTW en een historische bruto Bpm van € 10.294 (zie 6.1) stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 57.331. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
7. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is door de taxateur van belanghebbende bepaald op € 27.707. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur dit bedrag gevolgd. De inspecteur stelt zich nader op het standpunt dat als de historische nieuwprijs van de auto hoger is dan van de referentieauto dit er tevens toe leidt dat de handelsinkoopwaarde van de auto hoger is. De inspecteur stelt dat de hoogte van de handelsinkoopwaarde recht evenredig samen hangt met de verhoging van de historische nieuwprijs, omdat de mate van afschrijving gelijk is aan die van de referentieauto en het afschrijvingspercentage dus gelijk blijft.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft aangifte gedaan met toepassing van de taxatiemethode. Bij toepassing van de taxatiemethode geldt dat de taxateur als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto mede gebruik kan maken van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in een koerslijst voor een referentieauto. Deze koerslijstwaarde is in dat geval slechts een uitgangspunt. Bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van de auto leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. [4]
7.2.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet. De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat rust op de inspecteur. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval de handelsinkoopwaarde moet worden verhoogd, enkel en alleen omdat de historische nieuwprijs ook is verhoogd door het verschil in CO2-uitstoot. Voor zover het verschil is veroorzaakt door een verschil in opties, uitvoering of motormanagement, heeft belanghebbende gemotiveerd aangevoerd dat hiermee bij het invullen van de gegevens voor de koerslijst rekening mee is gehouden en deze dus zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde. De stelling van de inspecteur dat de opties ten onrechte als totaalpost in de koerslijst zijn ingegeven en niet afzonderlijk zijn vermeld, leidt dit niet tot een ander oordeel. De inspecteur heeft zelf geen andere – naar zijn mening wel juist ingevulde – koerslijst overgelegd, waardoor hij tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre daardoor een verschil in handelsinkoopwaarde bestaat. De enkele verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag [5] over een andere koerslijst is daarvoor onvoldoende.
7.3.
De rechtbank vindt voor de stelling dat het afschrijvingspercentage gelijk moet zijn aan dat van de referentieauto ook geen aanknopingspunten in het onder 6 vermelde arrest van de Hoge Raad, zoals de inspecteur heeft gesteld. De rechtbank leidt uit rechtsoverweging 3.2.3 en 3.4. van het arrest van de Hoge Raad juist het tegendeel af, te weten dat het afschrijvingspercentage niet per definitie gelijk blijft. Het uitgangspunt is dat de werkelijke waardedaling voldoende wordt benaderd.
7.4.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank daarom uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 27.707.
Beroep op interne compensatie - schade
8. Voor het geval belanghebbende in het gelijk zou worden gesteld ten aanzien van de historische nieuwprijs, doet de inspecteur een beroep op interne compensatie. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een waardevermindering wegens schade in aanmerking is genomen, omdat uit de foto’s bij het taxatierapport van belanghebbende geen schade volgt. De inspecteur heeft geen hertaxatie laten verrichten.
8.1.
Belanghebbende doet in dit kader een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt dat de inspecteur zich niet op interne compensatie kan beroepen, omdat de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag de door belanghebbende bepleite schade gevolgd heeft.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. De aangifte is voor controle uitgeworpen en naar aanleiding daarvan is alleen op het onderdeel van de historische bruto Bpm afgeweken van de aangifte. Daaruit kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontleend worden dat de schade door de inspecteur beoordeeld en akkoord bevonden zou zijn. Uit het zaaksdossier volgen ook geen feiten en omstandigheden waaruit is af te leiden dat de inspecteur bij belanghebbende de indruk heeft gewekt dat hij de schade beoordeeld heeft. De rechtbank zal dus de waardevermindering wegens schade beoordelen.
8.3.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [6] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
8.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een bedrag aan schade. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 10.769 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. De inspecteur heeft de bepleite schade gemotiveerd betwist.
8.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een bedrag aan schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruikersschade zoals onder 8.3 bedoeld.
8.6.
Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is ten onrechte rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade.

Conclusie en gevolgen

9. Aangezien geen sprake is van meer dan normale gebruikersschade en de auto wel voorkomt op een koerslijst, had belanghebbende geen aangifte mogen doen met de taxatiemethode. [7] De verschuldigde Bpm moet worden berekend aan de hand van een handelsinkoopwaarde uit de koerslijst van Xray van € 27.707 en een historische nieuwprijs van € 57.331. Aangezien dit resulteert in een hoger bedrag aan verschuldigde Bpm dan waar bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan, is de naheffingsaanslag niet te hoog opgelegd.
9.1
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

4.Hoge Raad 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3. en Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3.
5.Gerechtshof Den Haag 27 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1694.
6.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
7.Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147.