ECLI:NL:RBZWB:2025:1879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/6365 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering. Eiser ontvangt sinds 23 februari 2015 een bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 19 december 2023 het recht van eiser op een uitkering herzien over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 4 juli 2024, waarin het college bij de herziening van de bijstandsuitkering is gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden voor de zitting.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijschrijvingen op de bankrekening van eiser heeft aangemerkt als inkomen, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door deze niet te melden. Eiser ontving in de te beoordelen periode diverse bedragen van derden, die als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de bijschrijvingen een terugkerend karakter hebben en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bedragen niet als middelen kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij niet vrijelijk over de ontvangen bedragen kon beschikken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de herziening van de bijstandsuitkering in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6365 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Cakal),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. N. Melsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het besluit van 19 december 2023 (primair besluit) heeft het college het recht van eiser op een uitkering herzien over de periode 1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de herziening van de bijstandsuitkering gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. N. Melsen namens het college. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 23 februari 2015 een bijstandsuitkering.
Het college heeft een onderzoek ingesteld naar eisers recht op uitkering. In het kader van dit onderzoek heeft het college aan eiser verzocht om bankafschriften te overleggen over de periode 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat eiser diverse bedragen heeft ontvangen. Omdat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door het college niet te informeren over de ontvangen geldbedragen, heeft het college besloten de bijstandsuitkering van eiser te herzien over de maanden augustus en september 2023. De teveel over die periode verstrekte uitkering is in een ander besluit, het besluit van 8 februari 2024, teruggevorderd.
Standpunt college
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij terecht de bijstandsuitkering van eiser over de maanden augustus en september 2023 heeft herzien, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daartoe voert het college aan dat eiser diverse geldbedragen heeft ontvangen, die als inkomen moeten worden aangemerkt. Eiser heeft geen melding gemaakt van dit inkomen, waardoor hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college was daarom verplicht de bijstandsuitkering van eiser te herzien.
Standpunt eiser
4. Eiser stelt dat ten onrechte over is gegaan tot herziening en terugvordering. Eiser is van mening dat hij niet redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over de ontvangen middelen, omdat het leningen betreffen. Daarnaast stelt eiser dat het college de leningen onterecht heeft gekwalificeerd als periodiek inkomen en dat deze kwalificatie onvoldoende is gemotiveerd. Hoewel eiser erkent dat leningen niet zijn uitgesloten van het middelenbegrip, zijn volgens hem de leningen voor levensonderhoud aangegaan in een periode waarin hij over onvoldoende middelen beschikte omdat hij onder bijstandsniveau leefde, als gevolg waarvan de lening niet als middel kan worden aangemerkt. Dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de inkomenssituatie van eiser en of hij vrijelijk over de middelen heeft kunnen beschikken, vormt volgens eiser een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser stelt tot slot dat de terugvordering in zijn geval onevenredig is.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het recht op bijstand heeft herzien van 1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college de bijschrijvingen terecht aangemerkt als inkomen?
7. De te beoordelen periode loopt van 1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023. Het besluit tot herziening van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust in beginsel op het college de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
7.1.
Niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen periode op 14 momenten bedragen, in totaal € 3.300,-, van de heer [naam 1] en de heer [naam 2] heeft ontvangen. Daarnaast staat vast dat eiser de bijschrijvingen op zijn bankrekening niet heeft gemeld aan het college. Het college stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden en beschouwt de betreffende bijschrijvingen als inkomen die eiser voor zijn levensonderhoud had kunnen en moeten aanwenden. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de bijschrijvingen terecht zijn aangemerkt als inkomen.
7.2.
De rechtbank stelt bij deze vraag voorop dat bijstand een vangnetvoorziening is voor mensen die geen eigen middelen hebben om in hun bestaanskosten te voorzien. Volgens vaste rechtspraak worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger daarom in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (PW) beschouwd. [2] Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
7.3.
Eiser heeft in de periode van 16 augustus 2023 tot en met 23 september 2023 in totaal 14 keer een bedrag op zijn rekening gestort gekregen. De rechtbank is van oordeel dat de bijschrijvingen daarom een terugkerend karakter hebben. Dat het gaat om wisselende bedragen en dat het tijdsverloop tussen de stortingen of bijschrijvingen verschilt, doet volgens vaste rechtspraak aan het terugkerend karakter van de bijschrijvingen niet af. [3]
7.4.
Dat het zou gaan om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt ook niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW namelijk niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - worden als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. [4]
7.5.
Dit kan anders zijn indien een betrokkene in een periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in het levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Daartoe dient de betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat hij geen ander toereikend inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet de betrokkene aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus moet worden terugbetaald, en dat die lening is bedoeld voor levensonderhoud. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, waarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, zal daartoe in beginsel volstaan. Dit is vaste rechtspraak
. [5]
7.6.
Op het moment dat [naam 1] en [naam 2] de geldbedragen naar eiser overmaakten, ontving hij inkomen uit bijstand. De vaste rechtspraak over leningen zoals hiervoor vermeld is dus niet van toepassing op die ontvangen bedragen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen niet toereikend was. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat bij de betaling, en dus niet later, is afgesproken dat het geld moet worden terugbetaald en dat dit is bedoeld voor levensonderhoud. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het op de weg van het college had gelegen om de inkomenssituatie van eiser nader te onderzoeken.
8. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat geen sprake is van inkomen, omdat eiser niet vrijelijk over de bijschrijvingen kon beschikken. De term ‘beschikken’ heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de mogelijkheid van een belanghebbende om de bezitting feitelijk te kunnen aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. [6] Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat de stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, niet tot het oordeel leidt dat iemand niet over de middelen kan beschikken. [7] Daarnaast staat vast dat de bankrekening waarop de bijschrijvingen zijn verricht op naam staat van eiser. Het gegeven dat een bankrekening op naam van eiser staat, brengt met zich mee dat, behoudens tegenbewijs, hij over die tegoeden beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de op zijn bankrekening bijgeschreven bedragen niet zijn aan te merken als middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over de overgemaakte bedragen kon beschikken en dat de bedragen niet konden worden aangewend om in zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Dat hij deze bedragen ergens anders aan heeft besteed, is in dit kader niet van belang.
8.1.
Het college heeft terecht de bijschrijvingen op de bankrekening van eiser aangemerkt als inkomsten zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
Schending inlichtingenplicht
9. De rechtbank moet beoordelen of eiser de bijschrijvingen op zijn rekening had moeten melden. De rechtbank is van oordeel dat ontvangen bedragen, naast een bijstandsuitkering, van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dat had eiser ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Omdat eiser de bijschrijvingen niet aan het college heeft doorgegeven, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenplicht is een grond voor intrekking of herziening van de uitkering indien die schending heeft geleid tot een te hoog bedrag aan uitkering. Nu eiser in september 2023 inkomsten had die de bijstandsnorm overschreden, heeft het college op goede gronden de bijstand over deze maand herzien (lees: ingetrokken). Voor augustus 2023 geldt dat het college een deel van de bijschrijvingen, te weten € 1.800,00, heeft aangemerkt als gift en niet als inkomen. Het restant van de bijschrijvingen, zijnde inkomen, was niet hoger dan de bijstandsnorm. Het college heeft op goede gronden de bijstandsuitkering over augustus 2023 herzien.
Evenredigheid terugvordering
10. Het terugvorderingsbesluit van 8 februari 2024 valt niet binnen het geschil. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend. De rechtbank zal daarom niet inhoudelijk ingaan op de evenredigheid van de terugvordering.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening van de bijstandsuitkering in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn;
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1574.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1260.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2232.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1383.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1551.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1311.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.