In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die werkzaam waren als flexwerkers en daarnaast aanvullende bijstand ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak draait om de intrekking van de bijstand over de maand augustus 2019, die door het college werd gerechtvaardigd op basis van een lening van de broer van appellant. Appellanten stelden dat deze lening bedoeld was voor levensonderhoud en dat het college deze ten onrechte als inkomen had aangemerkt. De Raad oordeelde dat de lening inderdaad niet als inkomen moest worden aangemerkt, omdat appellanten aannemelijk hadden gemaakt dat zij in een situatie verkeerden waarin zij geen ander toereikend inkomen hadden en de lening specifiek voor levensonderhoud was bedoeld. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het college en herstelde het recht op bijstand voor de maand augustus 2019. Daarnaast werd de afwijzing van de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag onterecht bevonden, omdat het college de lening als inkomen had meegeteld. De Raad kende appellanten ook een schadevergoeding toe vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.