ECLI:NL:CRVB:2020:2232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-gemelde inkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 15 oktober 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in het verleden niet gemelde bijschrijvingen en stortingen op haar bankrekening ontvangen. Deze stortingen, die in totaal € 12.223,68 bedroegen, zijn door het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant aangemerkt als inkomen, wat leidde tot herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Het dagelijks bestuur had eerder besloten om de bijstand van appellante over bepaalde perioden in te trekken en terug te vorderen, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten.
De Raad heeft vastgesteld dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van appellante als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze een terugkerend of periodiek karakter hadden. Appellante voerde aan dat de stortingen afkomstig waren van familie en bedoeld waren om schulden af te lossen, maar de Raad oordeelde dat dit niet afdoet aan het karakter van de stortingen als inkomen. De Raad bevestigde dat appellante de bedragen had moeten melden en dat het dagelijks bestuur deze terecht als inkomen heeft aangemerkt.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk had verklaard voor de hoogte van de terugvordering, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.