ECLI:NL:CRVB:2024:1260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/1468 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en middelen in het kader van drugsverslaving

Deze zaak betreft een herziening van bijstand op basis van bijschrijvingen van derden op de rekening van appellante. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van deze bijschrijvingen bestemd was voor uitgaven van derden. Tevens heeft zij niet kunnen onderbouwen dat de bijschrijvingen, die zij claimde te hebben ontvangen voor de bekostiging van haar drugsverslaving, niet konden worden aangewend voor haar algemeen noodzakelijke bestaanskosten. De Raad stelt vast dat het college de bijschrijvingen terecht als middelen heeft aangemerkt, ongeacht de bestemming die appellante aan deze bedragen toekende.

Het proces begon met een anonieme melding over de ontvangen giften door appellante, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente. Appellante heeft bankafschriften overgelegd, waaruit bleek dat er meerdere bijschrijvingen van derden waren. Na een aantal procedures, waaronder een schorsing van haar bijstandsrecht en een intrekking van de bijstand, heeft het college de bijstand herzien en teruggevorderd op basis van verzwegen inkomsten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de bijschrijvingen niet als middelen aangemerkt mochten worden, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstand in stand blijven, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1468 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 maart 2023, 22/2263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak 18 juni 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een herziening van bijstand gelet op bijschrijvingen van derden op de rekening van appellante. De Raad is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van deze bijschrijvingen waren bedoeld voor uitgaven van derden. Daarnaast heeft zij met betrekking tot andere bijschrijvingen die zouden zijn bedoeld voor de bekostiging van haar drugsverslaving niet aannemelijk gemaakt dat zij die bedragen niet kon aanwenden om te voorzien in haar algemeen noodzakelijke bestaanskosten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhagen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Sangster.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 8 augustus 2011 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding van 10 juni 2021 dat appellante in totaal € 14.000,- aan giften zou hebben ontvangen heeft een inkomensconsulent van de gemeente ‘s-Hertogenbosch een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verstrekte bijstand. Appellante heeft op verzoek bankafschriften ingeleverd vanaf 1 januari 2021. Het onderzoek is uiteindelijk beperkt tot de periode vanaf 1 april 2021. Op de bankafschriften over deze periode waren onder andere meerdere bijschrijvingen van derden te zien.
1.3.
Appellante is bij brief van 12 januari 2022 uitgenodigd voor een gesprek op 25 januari 2022 om vragen te beantwoorden over de bankafschriften. Nadat appellante zonder bericht niet is verschenen op dit gesprek, heeft het college bij besluit van 25 januari 2022 het recht op bijstand van appellante opgeschort vanaf die dag. Appellante is in het besluit uitgenodigd voor een gesprek op 31 januari 2022.
1.4.
Het college heeft met een besluit van 1 februari 2022 de bijstand van appellante ingetrokken vanaf 25 januari 2022 omdat appellante zonder bericht niet is verschenen op het gesprek op 31 januari 2022. Daarnaast heeft het college de bijstand ingetrokken vanaf 1 april 2021 omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de kosten van bijstand tot een bedrag van € 9.195,80 van appellante teruggevorderd.
1.5.
Het college heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 februari 2022 deels gegrond verklaard bij besluit van 12 augustus 2022 (bestreden besluit). Het college heeft de intrekking vanaf 25 januari 2022 gehandhaafd, maar de intrekking en terugvordering over de periode daarvoor van 1 april 2021 tot en met 24 januari 2022 gewijzigd in een herziening en terugvordering over de maanden mei, juni, juli, augustus en oktober van 2021 in verband met verzwegen inkomsten. Deze inkomsten bestaan uit de bijschrijvingen van derden op de rekening van appellante die door het college in aanmerking zijn genomen als middelen. Het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 1.329,06.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft aan het einde van het onderzoek ter zitting na aankondiging van de sluiting daarvan, aanvullend een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel in het kader van de dringende redenen bij een terugvordering op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW. Daarbij heeft zij gewezen op ‘nieuwe jurisprudentie’ doelende op de na de door de advocaat-generaal De Bock genomen conclusie van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086 genomen tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726. De Raad heeft in een regiebrief van 3 januari 2024 uiteengezet hoe hij de beroepsgronden en het geschil duidt en in de oproeping voor de zitting verwezen naar deze brief. Appellante heeft daarop tweemaal schriftelijk gereageerd en het hoger beroep nader onderbouwd, maar daarbij geen beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel of op dringende redenen in het kader van de terugvordering. De Raad komt dan ook tot het oordeel dat het aan het slot ter zitting gedane beroep op het evenredigheidsbeginsel een nieuwe grond is, die te laat is ingebracht. Appellante kon ter zitting geen verklaring geven voor het in dit zeer late stadium van de hoger beroepsprocedure indienen van deze grond. Zij verkeerde – ten onrechte – in de veronderstelling dat zij deze grond wel eerder had aangevoerd. Het college heeft daarnaast ter zitting te kennen gegeven niet adequaat op deze grond, die niet eenvoudig van aard is, te kunnen reageren. De Raad laat deze grond dan ook wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. [1]
4.2.
De intrekking vanaf 25 januari 2022 is niet in geschil. Appellante heeft in het kader van de herziening van bijstand over de periode daarvoor aangevoerd dat de bijschrijvingen op haar rekening niet als middelen aangemerkt moeten worden. Deze grond slaagt niet.
4.2.1.
Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, zijn deze inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW als zij door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.2.2.
Volgens appellante waren de bijschrijvingen met een omschrijving voor het doen van boodschappen voor derden en dus niet voor haar bestemd. Appellante heeft haar stelling niet aannemelijk gemaakt. Appellante heeft ter zitting in hoger beroep voor het eerst verklaard over deze bijschrijvingen. Volgens de verklaring van appellante nam zij deze bijschrijvingen contant op en deed zij daarna met dat contante geld de aankopen, waarna ze de bonnetjes aan de derden gaf. Appellante heeft haar verklaring op geen enkele manier met controleerbare gegevens onderbouwd. Uitsluitend haar eigen verklaring, de contante opnames en het feit dat deze bijschrijvingen een omschrijving op de bankafschriften hebben, is onvoldoende om deze verklaring aannemelijk te achten. Het college heeft dan ook terecht deze bedragen als middelen aangemerkt.
4.2.3.
Over de bijschrijvingen zonder omschrijving heeft appellante verklaard dat zij deze bedragen ontving als leningen om te voorzien in haar drugsverslaving. De stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Bovendien worden periodieke betalingen van derden aan een betrokkene als inkomen aangemerkt als hij daarover vrij kan beschikken en maakt de vorm van die betalingen geen verschil. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3] Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over deze bedragen kon beschikken en dat de bedragen niet konden worden aangewend om in haar algemeen noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Dat zij deze bedragen uiteindelijk ergens anders aan heeft besteed, is in dit kader niet van belang.
4.2.4.
Ook het betoog van appellante dat zij een drugsverslaving en dus een ‘soort ziekte’ had en een deel van de bijgeschreven bedragen bestemd waren voor drugs, maakt niet dat het college op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, van de PW de bedragen niet als middelen mocht rekenen. Het vergelijk dat appellante maakt met de in dat artikel genoemde gevallen gaat niet op.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstand in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze beslissing belangrijke wettelijke regels

Artikel 31 van de Participatiewet

1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2 Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
(…)
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van artikel 19 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
(…).

Artikel 32 van de Participatiewet

1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
(…)

Voetnoten

1.Vergelijk in dit verband de uitspraak van 16 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2198 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2147.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.