ECLI:NL:CRVB:2023:1311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20 / 3886 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting bij handel in CFD's

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die sinds 1 januari 2014 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun handel in Contracts for Difference (CFD's) in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstand, omdat het recht op bijstand in die periode niet kon worden vastgesteld. De Raad stelt vast dat de appellanten geen duidelijkheid hebben verschaft over hun accounts en transacties op de betrokken trading platforms, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij, indien zij aan de inlichtingenverplichting hadden voldaan, recht op bijstand zouden hebben gehad. De Raad oordeelt echter dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de te beoordelen periode recht op bijstand zouden hebben gehad. De Raad benadrukt dat het beschikken over middelen niet pas plaatsvindt op het moment van uitbetaling door de broker, maar eerder, op het moment dat de waarde van de CFD's kan worden aangewend voor de noodzakelijke kosten van bestaan.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellanten krijgen het griffierecht niet terug en ontvangen geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 juni 2023.

Uitspraak

20 3886 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2020, 20/1944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 27 juni 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben een reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Appellanten zijn niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G.H. Hartwijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In het kader van een heronderzoek heeft een medewerker van Werk en Inkomen Lekstroom (WIL) gegevens, waaronder bankafschriften, opgevraagd bij appellanten. Op de door appellanten overgelegde bankafschriften zijn overschrijvingen van en naar de online [trading platform 1] , [trading platform 2] en [trading platform 3] te zien. Op die trading platforms worden zogenoemde Contracts for Difference (CFD’s) afgesloten. Een CFD is een overeenkomst tussen twee partijen (de belegger en de broker). Op grond van deze overeenkomst keert op het moment dat de belegger de CFD beëindigt, de broker aan de belegger het verschil in waarde tussen het in- en uitstapmoment van een specifiek financieel product uit.
1.3.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 januari 2020. De onderzoeksbevindingen zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 24 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) de bijstand van appellanten in te trekken over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet aan het dagelijks bestuur te melden dat appellant in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 heeft gehandeld in CFD’s. Appellanten hebben geen duidelijkheid verschaft over de accounts en de transacties op de in 1.2 genoemde trading platforms. Hierdoor is het recht op bijstand in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

BEOORDELING

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de handel in CFD’s in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 (te beoordelen periode).
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Gelet op 4.1 is het dus aan appellanten om aannemelijk te maken dat als zij wel melding zouden hebben gemaakt van de handel in CFD’s, zij in de te beoordelen periode recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad.
4.3.
Het hoger beroep van appellanten komt er in de kern op neer dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat, als zij aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, zij (aanvullend) recht op bijstand zouden hebben gehad. Zij voeren daartoe aan dat zolang de betreffende financiële producten (aandelen en cryptomunten) zich nog op de beurs bevinden, van een vermogenstoename geen sprake is. Pas als de broker een uitbetaling op de bankrekening van appellanten doet, kunnen zij over de betreffende middelen beschikken. Ook wijzen zij erop dat zij veel schulden hadden en dat het gelet op die schulden niet aannemelijk is dat zij in de te beoordelen periode op enig moment de beschikking hebben gehad over vermogen boven het voor hen geldende vrij te laten vermogen. Tot slot hebben appellanten aangevoerd dat, anders dan het dagelijks bestuur stelt, aannemelijk is dat de beleggingsrekening bij de ING met het nummer (...)136 per 25 mei 2018 is opgeheven en daarop nadien dus geen transacties zijn verricht.
4.4.
De gronden van appellanten slagen niet. Anders dan appellanten aanvoeren, is niet pas sprake van het beschikken over middelen op het moment dat een CFD wordt beëindigd en de broker overgaat tot uitbetaling op de bankrekening van appellanten. De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid voor de betrokkene om een bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit is vaste rechtspraak. [1] Appellant kon zelf het moment bepalen waarop een CFD werd beëindigd. Hij kon dus ook op ieder moment beschikken over de waarde die de CFD’s in de te beoordelen periode vertegenwoordigden.
4.5.
Omdat appellanten geen inzicht hebben gegeven in de accounts van appellant op de in 1.2 genoemde online platforms en de mutaties die op die accounts hebben plaatsgevonden, en dus ook niet in de bij aanvang van de te beoordelen periode op die accounts aanwezige beleggingen in CFD’s, kan het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Onduidelijk is immers welk vermogen de accounts in de te beoordelen periode vertegenwoordigden. Dit betekent ook dat alleen al daarom de gronden die zien op de door appellanten gestelde schulden en de opheffing van rekening (...)136 hier geen bespreking behoeven.
5. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de intrekking van de bijstand in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Het verzoek om veroordeling van het dagelijks bestuur tot vergoeding van schade zal worden afgewezen.
7. Appellanten krijgen het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het dagelijks bestuur tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en P.W. van Straalen en S.T.P.H. Palmen-Schlangen als leden, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F.C. van Meershoek

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086.