In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2024. In die uitspraak is bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen zes weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene daartegen in beroep kan gaan. Voordat beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene het bestuursorgaan per brief laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. In dit geval is de rechtbank van mening dat eiser niet eerst een ingebrekestelling hoeft te sturen, omdat er al een termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. Eiser verzoekt ook om een beslistermijn van een week, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat de rechterlijke dwangsom niet kan worden vastgesteld door de bestuursrechter, maar dat eiser zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moet wenden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 december 2024.